7.2 Model met toekomstscenario’s

Voor de toekomstige landschapsherinrichting in Gooik heeft de VLM in kader van de modelanalyse vier scenario’s aangeleverd.

  1. Scenario 1: ruilverkavelingsplan als compromis tussen o.a. natuur- en landbouwaspecten, met voor de natuurwaarden algemeen gezien een stand-still en een verbetering op enkele locaties.
  2. Scenario 2: ruilverkavelingsplan (scenario 1) + hoogstamboomgaardenplan.
  3. Scenario 3: ruilverkavelingsplan (scenario 1) + een extreme voorspelling van verschuiving van landbouwgebruik.
  4. Scenario 4: Uitgangssituatie (toestand periode van inventarisatie) + hoogstamboomgaardenplan.

Om een voorspelling te doen van die scenario’s werd in het finale model de variabele ‘afstand tot de dichtste buur’ eerst verwijderd. Deze hangt immers af van de geobserveerde Steenuilen, informatie die we onmogelijk hebben in het geval van toekomstscenario’s. We stellen vast dat de effecten van de landschapskenmerken onder dit aangepast finaal model iets minder sterk zijn, maar de verschillen zijn relatief beperkt waardoor het bruikbaar is. Uit een vergelijking van de verschillende modellen (basis en finaal) kunnen we wel besluiten dat zowel de landschapskenmerken als het territoriaal gedrag (benaderd via afstand tot dichtste buur) belangrijke verklarende variabelen zijn voor de aanwezigheid van Steenuil.

Het resultaat van de voorspelling toont voor de scenario’s 2 en 4 een sterk verschil met de huidige situatie. Beide scenario’s tonen een sterk positief effect op het aantal steenuilwaarnemingen. Voor de ondergrens van de voorspelling zijn de verschillen eerder subtiel maar bij de bovengrens zijn ze enorm. Die bovengrens geeft voor sommige rastercellen wel tot bijna 100 waarnemingen per rasterhok. Dit is uiteraard niet realistisch. De oorzaak hiervan is de sterke uitbreiding van hoogstamboomgaarden onder de betreffende scenario’s. Hierdoor moet het model sterk extrapoleren en neemt de onzekerheid op de voorspellingen ook sterk toe. Bovendien houdt het aangepast scenariomodel geen rekening met de afstand tot de dichtste buur en dus ook niet met het feit dat Steenuilen territoriaal zijn. De resultaten van scenario 2 en 4 kunnen dus enkel globaal geïnterpreteerd worden. De onderlinge verschillen tussen beide scenario’s zijn niet relevant. Bij de ontwikkeling van nieuwe hoogstamboomgaarden is het in ieder geval aangewezen om dit zoveel mogelijk verspreid te doen langs de graslanden en dus niet enkel te concentreren in slechts één of enkele grotere stukken.

Bij de simulaties van scenario’s 1 en 3 zien we ten opzichte van de huidige situatie mogelijk een licht positief effect op het aantal steenuilwaarnemingen. In tegenstelling tot de scenario’s 2 en 4, kunnen we voor deze scenario’s het exact aantal Steenuil waarnemingen wel beter vergelijken met de huidige situatie. De onderlinge verschillen tussen beide scenario’s zijn niet relevant.

Naast het feit dat het resultaat van de toekomstscenario’s enkel globaal kan bekeken worden, moet dit globaal resultaat ook met de nodige voorzichtigheid geïnterpreteerd worden. Niet alle informatie van het toekomstig landschap is in voldoende detail beschikbaar. Zo is er bijvoorbeeld nog een onzekerheid over de uiteindelijke grootte van de percelen en bijgevolg het effect van de randen. Verder zal er ook een verschil zijn tussen verschillende types graslanden (raaigras vs. weiland). En het effect van nieuwe hoogstamboomgaarden zal ook niet onmiddellijk zichtbaar worden aangezien de bomen traag groeien.

We kunnen besluiten dat het model een globale indicatie kan geven van de invloed van landschapsveranderingen op de verspreiding van Steenuil, maar dat voorzichtigheid geboden is omdat bijvoorbeeld niet alle informatie van het toekomstig landschap in voldoende detail beschikbaar is.