3.1 Eigenschappen van de waarnemingen

De gegevens bevatten exacte informatie over de locatie van het luisterpunt en de locatie van de waargenomen Steenuilen. We willen in eerste instantie een beeld krijgen van over welke afstand Steenuil waargenomen kan worden. De maximale waarnemingsafstand bleek 376m. De meeste waarnemingen gebeuren vanaf een afstand van 100 tot 300 m (fig. 2.2). Op basis van deze informatie hebben we verondersteld dat het gebied binnen een straal van 400 m rond een luisterpunt geïnventariseerd wordt.

Figuur 2.2: Histogram van de waarnemingsafstand. Dit is de afstand tussen het luisterpunt en de waarneming van Steenuil.

In fig. 2.3 geven we aan hoeveel keer de centroide van een rastercel binnen een waarnemingscirkel ligt. Of m.a.w. hoe vaak een rastercel gebruikt wordt tijdens de analyse. Merk op dat er nog een aantal gaten zijn binnen de perimeter. De centroide van deze rastercellen vielen niet binnen een waarnemingscirkel. Het aantal keer dat rastercellen binnen een waarnemingscirkel ligt varieert van 1 tot 4.

Figuur 2.3: Het aantal keer dat de centroide van een rastercel binnen een waarnemingscirkel valt.

Niet alle luisterpunten kunnen gelijktijdig bezocht worden. Daarom is het belangrijk om na te gaan of er mogelijk een effect is van het tijdstip. De inventarisatie gebeurde gespreid over meerdere avonden. Het aantal minuten t.o.v. zonsondergang is dan een betere maat om een inschatting te hebben van de lichtintensiteit. We stellen vast dat de kans op waarnemen duidelijk afhangt van het tijdstip (fig. 2.4). Voor zonsondergang is de kans om Steenuil waar te nemen eerder klein.

Figuur 2.4: Kans op waarnemen van Steenuil in functie van de tijd ten opzichte van zonsondergang. De punten geven de observaties op de luisterpunten aan.

Uit fig. 2.4 leiden we af dat een vroeg bezoek een lagere kans heeft om Steenuil waar te nemen dan een laat bezoek. Het is daarom relevant om eens na te gaan wat het laatste tijdstip is waarop een rastercel bezocht werd. Een soortdeskundige dient de kaart (fig. 2.5) te interpreteren. Hierbij moet vooral nagegaan worden dat er geen systematiek in deze kaart zit. Bijvoorbeeld: minder geschikte deelgebieden die vooral vroeg bezocht worden en de beste deelgebieden die vooral laat bezocht worden. Idealiter is er geen verband tussen de tijdstip waarop een rastercel bezocht wordt en de a priori inschatting van de geschiktheid van het landschap. Indien er toch dergelijk verband is, dan kan het model zeer moeilijk een onderscheid maken tussen de geschiktheid van het landschap en het tijdstip van het bezoek.

Figuur 2.5: Tijdstip in minuten na zonsondergang van het meest late bezoek aan de rastercel.