3.2 Omzetting van ruwe metingen naar analysevariabelen

Alle informatie wordt omgezet naar een raster met celgrootte 200m. Voor elk luisterpunt beschouwen we alle rastercellen waarvan de centroide binnen een straal van 400m rond het luisterpunt liggen. Rastercellen die voor meerdere luisterpunten in aanmerking komen worden meerdere keren meegenomen. Voor elke combinatie van rastercel en luisterpunt tellen we het aantal steenuilwaarnemingen per rastercel. Dit wordt de responsvariabele.

3.2.1 Designgerelateerde covariaten

Elke observatie bestaat uit twee componenten: locatie en tijdstip. De locatie omvat de Lambert coördinaten van de rastercel en een unieke ID van de rastercel. Het tijdstip is de datum van het bezoek aan het luisterpunt en het tijdstip uitdrukt in minuten na zonsondergang.

3.2.2 Landschapskenmerken

De landschapskenmerken berekenen we op basis van een set van punten, lijnen en vlakken.

Om de punten en lijnen om te kunnen zetten naar oppervlaktematen maken we een buffer van 12m rond elk element. De punten en lijnen bevatten vrij gedetailleerde informatie. Deze aggregeren we tot twee klassen: opgaand (boom, knotboom of fruitboom) en laag (struik, haag of houtkant). Deze twee lagen bestaan bijgevolg uit de gezamenlijke buffers van de relevante elementen uit de punten en de lijnen. Eventuele overlapping tussen de buffers worden slechts eenmaal gerekend.

De landschapskenmerken op basis van de vlakken werden voor elk doelsysteem berekend: akker/tuinbouw, boomgaard, boomgaard- (laagstam), boomgaard+ (hoogstam), bos, bos-, bos+, gras, gras-, gras+, kle, ruigte, ruigte+ en urbaan. Een ‘+’ achter het doelsysteem staat voor ecologisch waardevol, ‘-’ voor ecologisch minder waardevol. Doelsystemen zonder ‘+’ of ‘-’ zijn neutraal en liggen tussen ecologisch waardevol en ecologisch minder waardevol. De doelsystemen overlappen niet. Ruigte- was niet aanwezig in de doelsystemen.

Om na te gaan of de opsplitsingen voldoende relevant zijn bekijken we tevens een verdere aggregatie van een aantal kenmerken: boomgaard totaal (boomgaard, boomgaard-, boomgaard+), bos totaal (bos, bos-, bos+), gras totaal (gras, gras-, gras+), kle totaal (opgaand, laag, kle) en ruigte totaal (ruigte, ruigte+). Hiertoe combineren we alle betrokken lagen tot een nieuwe laag waarbij eventuele overlappingen slechts eenmaal meegerekend worden.

Het berekenen van de waarde per rastercel van de landschapskenmerken gebeurt in drie stappen. In een eerste stap berekenen we het aandeel van de oppervlakte van het landschapskenmerk in elke rastercel. In een tweede stap berekenen we een gewogen gemiddelde van deze oppervlaktes over de rastercellen in de omgeving. In figuur 2.6 geven we de gebruikte wegingsfactoren. Deze wegingsfactoren zijn gebaseerd op de afstand tussen de centroide van het centrale punt en de omliggende punten en volgen een Gaussiaanse curve met \(\sigma=257.9\). Hierdoor valt 99% van de som van de wegingsfactoren binnen een straal van 600m. Het resultaat is een gewogen gemiddelde van het landschapskenmerk waarbij enerzijds de omgeving van de rastercel in rekening wordt gebracht en anderzijds de rastercel en haar onmiddellijke omgeving het zwaarst doorwegen. In de derde en laatste stap centreren we de landschapskenmerken door van elk landschapskenmerk de overeenkomstige gemiddelde waarde af te trekken. Positieve waarden komen dan overeen met bovengemiddelde waarden, negatieve waarden met benedengemiddelde waarden. Door de waarden te centreren krijgen we stabielere statistische modellen, zeker wanneer we interacties of hogere orde termen willen gebruiken.

Waarschuwing: deze werkwijze kan mogelijk leiden tot randeffecten wanneer bepaalde elementen slechts binnen een deel van het gebied geïnventariseerd werden. Concreet werd enkel binnen de perimeter geïnventariseerd. Daarbuiten werd de Biologische Waarderingskaart gebruikt. Punten en lijnen buiten de perimeter maar binnen een afstand van minder dan 600 m van de luisterpunten werden op basis van orthofoto’s geïnventariseerd.

Wegingsfactoren voor de omliggende rastercellen.

Figuur 2.6: Wegingsfactoren voor de omliggende rastercellen.