6 Resultaten per meetnet

In dit onderdeel van het rapport geven we een overzicht van de resultaten per meetnet.

Voor elk meetnet tonen we:

  • de karakteristieken van het meetnet;
  • de jaarlijkse monitoringsinspanning (het aantal tellers, het aantal tellocaties en het aantal tellingen);
  • de jaarlijkse verschillen in aantallen met t.o.v. het referentiejaar (eerste jaar van het meetnet);
  • de verschillen tussen opeenvolgende jaren;
  • de gemiddelde jaarlijkse trend.

We vergelijken de trends ook met de resultaten van de Nederlandse vlindermeetnetten (van Swaay et al., 2022) en bespreken kort mogelijke oorzaken van de trends.

Voor een verklaring van de symbolen en referentielijnen in de figuren verwijzen we naar paragraaf 2.5.

6.1 Aardbeivlinder (Pyrgus malvae)

Aardbeivlinder (Foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.1: Aardbeivlinder (Foto: Valérie Goethals)

6.1.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.1: Karakteristieken van het meetnet Aardbeivlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 4
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.1.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.2 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Aardbeivlinder. De vier meetnetlocaties werden elk jaar voldoende geteld.

Figuur 6.2: Monitoringsinspanning voor het meetnet Aardbeivlinder

6.1.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.3 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). We zien in 2018 een mogelijke toename in aantallen t.o.v. het referentiejaar 2017, maar van 2019 tot 2021 zien we steeds een mogelijke afname t.o.v. 2017. In Figuur 6.4 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren en daar zien we dat de sterkste daling gebeurde tussen 2018 en 2019, waarna de aantallen relatief constant bleven.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar (weergegeven in de figuur met R) met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Aardbeivlinder.

Figuur 6.3: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar (weergegeven in de figuur met R) met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Aardbeivlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Aardbeivlinder.

Figuur 6.4: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Aardbeivlinder.

6.1.4 Trend

Over de periode 2017 - 2021 vertoont de Aardbeivlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -14 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -24 % en -4 %. We kunnen dus spreken van een afname (-) van de Aardbeivlinder in deze periode. Ook in Nederland neemt de Aardbeivlinder vooral de laatste drie jaren af op de algemene vlinderroutes (van Swaay et al., 2022).

6.2 Argusvlinder (Lasiommata megera)

Argusvlinder (Foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.5: Argusvlinder (Foto: Valérie Goethals)

6.2.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.2: Karakteristieken van het meetnet Argusvlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Telperiode 2de generatie 20/07 - 20/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Steekproef
Aantal meetnetlocaties 30
Duur meetcyclus (jaar) 3

6.2.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.6 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Argusvlinder. Het is opvallend dat in het laatste jaar van de driejarige meetcyclus (2019 en 2021) er minder tellingen worden uitgevoerd. Het zijn dan vaak de minder ‘interessante’ locaties die overblijven om geteld te worden.

Figuur 6.6: Monitoringsinspanning voor het meetnet Argusvlinder

6.2.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.7 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.8 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

Figuur 6.7: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

Figuur 6.8: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

6.2.4 Vergelijking tussen de meetcycli

Bij Argusvlinder werken we met een meetcyclus van drie jaar, waardoor elke locatie in principe om de drie jaar geteld wordt. Elk jaar binnen een meetcyclus wordt er dus een andere set locaties geteld en dat zal de jaarlijkse verschillen voor een deel bepalen. Daarom tonen we in Figuur 6.9 ook de verschillen tussen de meetcyclus 2016 - 2018 en 2019 - 2020. Daarbij vergelijken we dus de aantallen voor eenzelfde set aan locaties. We zien bij benadering een halvering in aantallen in de periode 2019 - 2021 t.o.v. de periode 2016 - 2018.

Verschillen in aantallen per meetcyclus t.o.v. referentie meetcyclus met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

Figuur 6.9: Verschillen in aantallen per meetcyclus t.o.v. referentie meetcyclus met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Argusvlinder.

6.2.5 Trend

Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Argusvlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -21 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -27 % en -15 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Argusvlinder in deze periode. Ook in Nederland blijft de Argusvlinder sterk achteruitgaan (van Swaay et al., 2022). Vermoedelijke oorzaken zijn de recente droge zomers en stikstofdepositie (Klop et al., 2015), maar ook het regionaal opwarmen van het klimaat kan een rol spelen (Van Dyck et al., 2015).

6.3 Bruin dikkopje (Erynnis tages)

Bruin dikkopje (foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.10: Bruin dikkopje (foto: Valérie Goethals)

6.3.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.3: Karakteristieken van het meetnet Bruin dikkopje
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Telperiode 2de generatie 20/07 - 20/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 4
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.3.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.11 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Bruin dikkopje. De vier meetnetlocaties werden elk jaar voldoende geteld.

Figuur 6.11: Monitoringsinspanning voor het meetnet Bruin dikkopje

6.3.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.12 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.13 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. In 2018 en 2019 blijven de aantallen nog relatief stabiel t.o.v. de referentieperiode 2017, maar in 2020 en 2021 zijn de aantallen duidelijk een stuk lager en waarschijnlijk meer dan gehalveerd t.o.v. het referentiejaar. De sterkste daling vond plaats tussen 2019 en 2020.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruin dikkopje.

Figuur 6.12: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruin dikkopje.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruin dikkopje.

Figuur 6.13: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruin dikkopje.

6.3.4 Trend

Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Bruin dikkopje een gemiddelde jaarlijkse trend van -28 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -36 % en -19 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Bruin dikkopje in deze periode. In Nederland kende het Bruin dikkopje een piekjaar in 2018, maar nadien nemen ook daar de aantallen sterk af (van Swaay et al., 2022).

6.4 Bruine eikenpage (Satyrium ilicis)

Bruine eikenpage (foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.14: Bruine eikenpage (foto: Valérie Goethals)

6.4.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.4: Karakteristieken van het meetnet Bruine eikenpage
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Gebiedstelling
Telperiode 1ste generatie 15/06 - 15/07
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 13
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.4.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.15 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Bruine eikenpage. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren. Er is wel een lichte achteruitgang van het aantal tellingen in 2021, wat mogelijks te verklaren is door de minder geschikte weersomstandigheden als gevolg van de natte zomer in 2021.

Figuur 6.15: Monitoringsinspanning voor het meetnet Bruine eikenpage

6.4.3 Vergelijking tussen de jaren

In 2019 en 2020 is er een afname in aantallen t.o.v. het referentiejaar 2018, maar in 2021 lijken de aantallen weer op het niveau van 2018 te zijn gekomen (Figuur 6.16). In 2021 zien we dan ook een duidelijke toename in aantallen t.o.v. het jaar voordien (Figuur 6.17).

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruine eikenpage.

Figuur 6.16: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruine eikenpage.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruine eikenpage.

Figuur 6.17: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Bruine eikenpage.

6.4.4 Trend

Over de periode 2018 - 2021 vertoont de Bruine eikenpage een gemiddelde jaarlijkse trend van 2 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -17 % en 24 %. De trend is dus onbekend (?). In tegenstelling met Nederland was 2021 een goed jaar voor de Bruine eikenpage in Vlaanderen (van Swaay et al., 2022). Een reden voor dit verschil tussen beide regio’s is niet onmiddellijk aan te geven.

6.5 Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon)

Gentiaanblauwtje (foto: Dirk Maes)

Figuur 6.18: Gentiaanblauwtje (foto: Dirk Maes)

6.5.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.5: Karakteristieken van het meetnet Gentiaanblauwtje
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Eitelling
Telperiode 1ste generatie 01/08 - 15/09
Aantal bezoeken per telperiode 1
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 16
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.5.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.19 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Gentiaanblauwtje. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren. Het totaal aantal tellers neem in 2021 wel af t.o.v. 2020.

Figuur 6.19: Monitoringsinspanning voor het meetnet Gentiaanblauwtje

6.5.3 Vergelijking tussen de jaren

De aantallen lijken geleidelijk te dalen t.o.v. 2016 (Figuur 6.20), maar de onzekerheid op de schattingen is vrij groot. In Figuur 6.21 zien we elk jaar een mogelijke afname in aantallen t.o.v. het jaar voordien.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

Figuur 6.20: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

Figuur 6.21: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

In Figuur 6.22 en Figuur 6.23 houden we ook rekening met het aantal Klokjesgentianen die aanwezig zijn binnen elke getelde plot. De figuren toont de jaarlijkse verschillen in aantallen per plant. We zien dat in 2020 en 2021 er een mogelijke toename was in het aantal eitjes per plant t.o.v. het jaar voordien (Figuur 6.23).Het totaal aantal eitjes neemt in 2020 en 2021 vermoedelijk wel af (6.22). Dit betekent dat er dus ook minder Klokjesgentianen waren in 2020 en 2021 t.o.v. de jaren voordien.

Jaarlijkse verschillen in aantallen per plant t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor Gentiaanblauwtje.

Figuur 6.22: Jaarlijkse verschillen in aantallen per plant t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor Gentiaanblauwtje.

Verschillen in aantallen per plant tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

Figuur 6.23: Verschillen in aantallen per plant tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Gentiaanblauwtje.

6.5.4 Trend

Over de periode 2016 - 2021 vertoont het Gentiaanblauwtje een gemiddelde jaarlijkse trend van -17 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -28 % en -5 %. We kunnen dus spreken van een afname (-) van de Gentiaanblauwtje in deze periode.

Ook in Nederland neemt Gentiaanblauwtje al jaren lang af en verdwijnen er ongeveer twee populaties per jaar (van Swaay et al., 2022). De lange droogteperiode in de zomers van 2019 en 2020 zijn hier vermoedelijk de oorzaak van. Dit zorgt er ook voor dat het aantal Klokjesgentianen afneemt.

Wanneer we rekening houden met de aanwezige Klokjesgentianen binnen de getelde plots, dan bekomen we een gemiddelde jaarlijkse trend in aantal eitjes per plant van -10 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -22 % en 3 %. We kunnen dus spreken van een mogelijke afname (?-) van het aantal eitjes per plant in deze periode.

6.6 Grote weerschijnvlinder (Apatura iris)

Grote weerschijnvlinder (foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.24: Grote weerschijnvlinder (foto: Valérie Goethals)

6.6.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.6: Karakteristieken van het meetnet Grote weerschijnvlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Gebiedstelling
Telperiode 1ste generatie 15/06 - 25/07
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 41
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.6.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.25 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Grote weerschijnvlinder. In het laatste jaar neemt het aantal tellingen toe omdat er en groot aantal nieuwe locaties werd toegevoegd aan het meetnet.

Figuur 6.25: Monitoringsinspanning voor het meetnet Grote weerschijnvlinder

6.6.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.26 toont een sterke afname in aantallen voor 2019, 2020 en 2021 in vergelijking met het referentiejaar 2018. In Figuur 6.27 zien we vooral in 2019 een sterke daling in aantallen, maar ook een mogelijke toename in 2021 t.o.v. het jaar voordien.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Grote weerschijnvlinder.

Figuur 6.26: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Grote weerschijnvlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Grote weerschijnvlinder.

Figuur 6.27: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Grote weerschijnvlinder.

6.6.4 Trend

Over de periode 2018 - 2021 vertoont de Grote weerschijnvlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -53 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -65 % en -41 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Grote weerschijnvlinder in deze periode. Na een eerdere sterke uitbreiding van de Grote weerschijnvlinder in Vlaanderen (Maes et al., 2021) waarbij heel wat bosgebieden snel gekoloniseerd werden door de soort, lijkt er terug een afname ingezet te zijn. De droogte van de zomers 2019 en 2020 zouden daar voor iets tussen kunnen zitten, aangezien de Grote weerschijnvlinder gebonden is aan redelijk vochtige bossen.

6.7 Heivlinder (Hipparchia semele)

Heivlinder (foto: Dirk Maes)

Figuur 6.28: Heivlinder (foto: Dirk Maes)

6.7.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.7: Karakteristieken van het meetnet Heivlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 20/07 - 31/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Steekproef
Aantal meetnetlocaties 30
Duur meetcyclus (jaar) 3

6.7.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.29 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Heivlinder. In de eerste driejarige meetcyclus (2016 - 2018) werden er vooral in het eerste jaar heel veel tellingen uitgevoerd. In de tweede meetcyclus zijn de tellingen beter verdeeld over de jaren. De impact hiervan op de geschatte trend lijkt ons eerder beperkt.

Figuur 6.29: Monitoringsinspanning voor het meetnet Heivlinder

6.7.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.30 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.31 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

Figuur 6.30: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

Figuur 6.31: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

6.7.4 Vergelijking tussen de meetcycli

Net als bij Argusvlinder, heeft het meetnet Heivlinder een meetcyclus van drie jaar. Daarom tonen we in Figuur 6.32 de verschillen tussen de meetcyclus 2016 - 2018 en 2019 - 2020. Daarbij vergelijken we dus de aantallen voor eenzelfde set aan locaties. In de periode 2019 - 2021 zien we een sterke afname in aantallen van meer dan 50% t.o.v. de periode 2016 - 2018.

Verschillen in aantallen per meetcyclus t.o.v. referentie meetcyclus met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

Figuur 6.32: Verschillen in aantallen per meetcyclus t.o.v. referentie meetcyclus met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Heivlinder.

6.7.5 Trend

Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Heivlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -24 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -30 % en -18 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Heivlinder in deze periode.

De Heivlinder neemt ook in Nederland sterk of op de monitoringroutes (van Swaay et al., 2022). Ondanks het feit dat het een soort is van droge heide of kustduinen, lijkt de soort niet goed bestand tegen extreme droogte zoals in de zomers van 2019 en 2020. Hierdoor verdorren veel waardplanten en sterven er veel rupsen. Er moet echter een kanttekening gemaakt worden bij de getelde aantallen op de monitoringroutes. Bij extreme temperaturen zoeken Heivlinders bosranden of grotere alleenstaande bomen op om af te koelen (De Ro et al., 2022). Hierdoor worden ze dus gemist op de vlinderroutes die op de open heide- of duinstukken liggen waar de soort bij “normaal” weer meestal vertoeven. Dit zou geleid kunnen hebben tot een vertekend beeld in de trend van de Heivlinder. Om deze vertekening te vermijden in de toekomst is het veldprotocol aangepast zodanig dat op extreem warme dagen er geen tellingen mogen uitgevoerd worden.

6.8 Klaverblauwtje (Cyaniris semiargus)

Klaverblauwtje (foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.33: Klaverblauwtje (foto: Valérie Goethals)

6.8.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.8: Karakteristieken van het meetnet Klaverblauwtje
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Telperiode 2de generatie 10/07 - 10/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 7
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.8.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.34 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Klaverblauwtje. Tot en met 2020 bestond het meetnet slechts uit één locatie. In 2021 werd het meetnet uitgebreid tot 7 locaties wat de toename in het aantal tellingen verklaart.

Figuur 6.34: Monitoringsinspanning voor het meetnet Klaverblauwtje

6.8.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.35 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.36 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. We zien dat er 2018 een sterke afname in aantallen plaatsvond, waarna de aantallen min of meer stabiel bleven.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Klaverblauwtje.

Figuur 6.35: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Klaverblauwtje.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Klaverblauwtje.

Figuur 6.36: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Klaverblauwtje.

6.8.4 Trend

Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Klaverblauwtje een gemiddelde jaarlijkse trend van -40 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -54 % en -24 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Klaverblauwtje in deze periode. In tegenstelling tot Vlaanderen, neemt het Klaverblauwtje op de Nederlandse vlinderroutes sterk toe de laatste jaren (van Swaay et al., 2022). De reden voor dit verschil tussen Vlaanderen en Nederland is niet duidelijk. We moeten hier de kanttekening maken dat dit meetnet tot en met 2020 volledig gebaseerd was op slechts één locatie. Hierdoor kunnen resultaten al snel beïnvloed worden door erg lokale omstandigheden zoals een bepaald begrazingsregime. In deze periode is het Klaverblauwtje ook gaan uitbreiden waardoor er sinds 2021 zeven locaties opgenomen zijn in het meetnet. In de toekomst zal dit een robuuster resultaat opleveren wat betreft de toestand van de soort op Vlaamse schaal.

6.9 Kommavlinder (Hesperia comma)

Kommavlinder (foto: Dirk Maes)

Figuur 6.37: Kommavlinder (foto: Dirk Maes)

6.9.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.9: Karakteristieken van het meetnet Kommavlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/08 - 31/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 11
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.9.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.38 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Kommavlinder. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren.

Figuur 6.38: Monitoringsinspanning voor het meetnet Kommavlinder

6.9.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.39 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.40 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. Vanaf 2018 zijn de aantallen meer dan gehalveerd t.o.v. het referentiejaar 2016. Vooral in 2018 en 2019 vond er een sterke afname plaats, maar in 2021 zien we een toename t.o.v. het jaar voordien. De aantallen in 2021 blijven echter nog ver onder het niveau van 2016.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Kommavlinder.

Figuur 6.39: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Kommavlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Kommavlinder.

Figuur 6.40: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Kommavlinder.

6.9.4 Trend

Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Kommavlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -41 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -50 % en -32 %. We kunnen dus spreken van een sterke afname (--) van de Kommavlinder in deze periode. Kommavlinder neemt ook in Nederland sterk aof op de monitoringroutes (van Swaay et al., 2022). Ondanks het feit dat het een soort is van droge heide, kan de soort niet goed tegen extreme droogte zoals in de zomers van 2019 en 2020. Hierdoor verdorren veel waardplanten en sterven de rupsen. De reden voor de lichte toename in 2021 is onduidelijk.

6.10 Oranje zandoogje (Pyronia tithonus)

Oranje zandoogje (foto: Valérie Goethals)

Figuur 6.41: Oranje zandoogje (foto: Valérie Goethals)

6.10.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.10: Karakteristieken van het meetnet Oranje zandoogje
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 10/07 - 15/08
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Steekproef
Aantal meetnetlocaties 30
Duur meetcyclus (jaar) 3

6.10.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.42 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Oranje zandoogje. Het aantal tellingen ligt relatief hoger in het eerste jaar van de driejarige meetcyclus (2017 en 2020) t.o.v. de andere jaren. Het effect hiervan op de geschatte trend lijkt ons echter relatief beperkt.

Figuur 6.42: Monitoringsinspanning voor het meetnet Oranje zandoogje

6.10.3 Vergelijking tussen de jaren

Figuur 6.43 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.44 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Oranje zandoogje.

Figuur 6.43: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Oranje zandoogje.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Oranje zandoogje.

Figuur 6.44: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Oranje zandoogje.

6.10.4 Trend

Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Oranje zandoogje een gemiddelde jaarlijkse trend van 15 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen 6 % en 24 %. We kunnen dus spreken van een toename (+) van de Oranje zandoogje in deze periode. Ook in Nederland nemen de aantallen van het Oranje zandoogje de laatste jaren toe (van Swaay et al., 2022). In Oost-Europa echter belandt het Oranje zandoogje steeds vaker op regionale Rode Lijsten en in sommige landen is de soort recent zelfs uitgestorven (Maes et al., 2019b). Vlaanderen (en Nederland) dragen daarom een grote verantwoordelijkheid voor deze voorlopig nog zeer talrijke en algemene soort. Dit is ook de reden waarom deze soort een Vlaams prioritaire soort (VPS) is en dus is opgenomen in de meetnetten.

6.11 Veldparelmoervlinder (Melitaea cinxia)

Veldparelmoervlinder (foto: Dirk Maes)

Figuur 6.45: Veldparelmoervlinder (foto: Dirk Maes)

6.11.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.11: Karakteristieken van het meetnet Veldparelmoervlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 11
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.11.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.46 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Veldparelmoervlinder.

Figuur 6.46: Monitoringsinspanning voor het meetnet Veldparelmoervlinder

6.11.3 Vergelijking tussen de jaren

De aantallen van Veldparelmoervlinder lijken relatief stabiel te zijn sinds 2016, al is er redelijk wat onzekerheid (brede betrouwbaarheidsintervallen) op de schattingen van de jaarlijkse verschillen in Figuur 6.47 en Figuur 6.48.

Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Veldparelmoervlinder.

Figuur 6.47: Jaarlijkse verschillen in aantallen t.o.v. referentiejaar met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Veldparelmoervlinder.

Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90\% betrouwbaarheidsinterval voor de Veldparelmoervlinder.

Figuur 6.48: Verschillen in aantallen tussen opeenvolgende jaren met het 90% betrouwbaarheidsinterval voor de Veldparelmoervlinder.

6.11.4 Trend

Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Veldparelmoervlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van 9 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -4 % en 24 %. We kunnen dus spreken van een mogelijke toename (?+) van de Veldparelmoervlinder in deze periode.

Ook in Nederland neemt de Veldparelmoervlinder de laatste jaren toe (van Swaay et al., 2022). De soort breidt zijn verspreiding ook nog steeds verder uit, vooral in het noorden van de Kempen (Maes et al., 2021).

6.12 Moerasparelmoervlinder (Euphydryas aurinia)

6.12.1 Meetnetkarakteristieken

Tabel 6.12: Karakteristieken van het meetnet Moerasparelmoervlinder
Meetnetkarakteristieken
Veldprotocol Transecttelling
Telperiode 1ste generatie 01/05 - 31/05
Aantal bezoeken per telperiode 3
Selectie Integraal
Aantal meetnetlocaties 1
Duur meetcyclus (jaar) 1

6.12.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties

Figuur 6.49 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Moerasparelmoervlinder.

Figuur 6.49: Monitoringsinspanning voor het meetnet Moerasparelmoervlinder

6.12.3 Getelde aantallen in het meetnet Moerasparelmoervlinder

Het meetnet Moerasparelmoervlinder bestaat maar uit één locatie en loopt nog maar twee jaar. Hierdoor zijn er nog onvoldoende gegevens om een trend te schatten. We geven wel in Figuur 6.50 het gemiddeld aantal getelde exemplaren per bezoek voor 2020 en 2021. De gemiddelde aantallen lagen iets lager in 2021.

Figuur 6.50: Gemiddeld aantal getelde individuen per bezoek voor Moerasparelmoervlinder

References

De Ro A., Vanden Broeck A., Verschaeve L., Jacobs I., T’Jollyn F., Van Dyck H. & Maes D. (2022). Genetische diversiteit en populatiestructuur van de heivlinder in vlaanderen: Richtlijnen voor translocaties, genetische monitoring en een duurzaam soortbehoud. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, No. 4. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, België. https://doi.org/10.21436/inbor.71086387.
Klop E., Omon B. & WallisDeVries M.F. (2015). Impact of nitrogen deposition on larval habitats: The case of the Wall Brown butterfly Lasiommata megera. Journal of Insect Conservation 19 (2): 393–402. https://doi.org/10.1007/s10841-014-9748-z.
Maes D., Herremans M., Vantieghem P., Veraghtert W., Jacobs I., Fajgenblat M. & Van Dyck H. (2021). IUCN Rode Lijst van de dagvlinders in Vlaanderen: 2021. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, No. 10. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, België. https://doi.org/10.21436/inbor.34052968.
Maes D., Verovnik R., Wiemers M., Brosens D., Beshkov S., Bonelli S., Buszko J., Cantú-Salazar L., Cassar L.-F., Collins S., Dincă V., Djuric M., Dušej G., Elven H., Franeta F., Garcia-Pereira P., Geryak Y., Goffart P., Gór Á., Hiermann U., Höttinger H., Huemer P., Jakšić P., John E., Kalivoda H., Kati V., Kirkland P., Komac B., Kőrösi Á., Kulak A., Kuussaari M., L’Hoste L., Lelo S., Mestdagh X., Micevski N., Mihoci I., Mihut S., Monasterio-León Y., Morgun D.V., Munguira M.L., Murray T., Nielsen P.S., Ólafsson E., Õunap E., Pamperis L.N., Pavlíčko A., Pettersson L.B., Popov S., Popović M., Pöyry J., Prentice M., Reyserhove L., Ryrholm N., Šašić M., Savenkov N., Settele J., Sielezniew M., Sinev S., Stefanescu C., Švitra G., Tammaru T., Tiitsaar A., Tzirkalli E., Tzortzakaki O., Swaay C.A.M. van, Viborg A.L., Wynhoff I., Zografou K. & Warren M.S. (2019b). Integrating national Red Lists for prioritising conservation actions for European butterflies. Journal of Insect Conservation 23 (2): 301–330. https://doi.org/10.1007/s10841-019-00127-z.
van Swaay C.A.M., Bos-Groenendijk G.I., Van Grunsven R., Van Deijk J.R., Stip A., De Vries H.H., Kok J.M., Huskens K., Veling K., Van ’t Bosch J. & Poot M.J.M. (2022). Vlinders, libellen en hommels geteld. Jaarverslag 2021. No. VS2022.003. De Vlinderstichting, Wageningen.
Van Dyck H., Bonte D., Puls R., Gotthard K. & Maes D. (2015). The lost generation hypothesis: Could climate change drive ectotherms into a developmental trap? Oikos 124 (1): 54–61. https://doi.org/10.1111/oik.02066.

 

Creative Commons-Licentie Westra, T., Maes, D., Van de Poel, S. en Onkelinx, T. (2022). doi.org/10.21436/inbor.70771847