6 Resultaten per meetnet
In dit onderdeel van het rapport geven we een overzicht van de resultaten per meetnet.
Voor elk meetnet tonen we:
- de karakteristieken van het meetnet;
- de jaarlijkse monitoringsinspanning (het aantal tellers, het aantal tellocaties en het aantal tellingen);
- de jaarlijkse verschillen in aantallen met t.o.v. het referentiejaar (eerste jaar van het meetnet);
- de verschillen tussen opeenvolgende jaren;
- de gemiddelde jaarlijkse trend.
We vergelijken de trends ook met de resultaten van de Nederlandse vlindermeetnetten (van Swaay et al., 2022) en bespreken kort mogelijke oorzaken van de trends.
Voor een verklaring van de symbolen en referentielijnen in de figuren verwijzen we naar paragraaf 2.5.
6.1 Aardbeivlinder (Pyrgus malvae)
6.1.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 4 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.1.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.2 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Aardbeivlinder. De vier meetnetlocaties werden elk jaar voldoende geteld.
6.1.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.3 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). We zien in 2018 een mogelijke toename in aantallen t.o.v. het referentiejaar 2017, maar van 2019 tot 2021 zien we steeds een mogelijke afname t.o.v. 2017. In Figuur 6.4 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren en daar zien we dat de sterkste daling gebeurde tussen 2018 en 2019, waarna de aantallen relatief constant bleven.
6.1.4 Trend
Over de periode 2017 - 2021 vertoont de Aardbeivlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -14 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -24 % en -4 %.
We kunnen dus spreken van een afname (-
) van de Aardbeivlinder in deze periode.
Ook in Nederland neemt de Aardbeivlinder vooral de laatste drie jaren af op de algemene vlinderroutes (van Swaay et al., 2022).
6.2 Argusvlinder (Lasiommata megera)
6.2.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Telperiode 2de generatie | 20/07 - 20/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Steekproef |
Aantal meetnetlocaties | 30 |
Duur meetcyclus (jaar) | 3 |
6.2.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.6 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Argusvlinder. Het is opvallend dat in het laatste jaar van de driejarige meetcyclus (2019 en 2021) er minder tellingen worden uitgevoerd. Het zijn dan vaak de minder ‘interessante’ locaties die overblijven om geteld te worden.
6.2.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.7 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.8 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.
6.2.4 Vergelijking tussen de meetcycli
Bij Argusvlinder werken we met een meetcyclus van drie jaar, waardoor elke locatie in principe om de drie jaar geteld wordt. Elk jaar binnen een meetcyclus wordt er dus een andere set locaties geteld en dat zal de jaarlijkse verschillen voor een deel bepalen. Daarom tonen we in Figuur 6.9 ook de verschillen tussen de meetcyclus 2016 - 2018 en 2019 - 2020. Daarbij vergelijken we dus de aantallen voor eenzelfde set aan locaties. We zien bij benadering een halvering in aantallen in de periode 2019 - 2021 t.o.v. de periode 2016 - 2018.
6.2.5 Trend
Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Argusvlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -21 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -27 % en -15 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Argusvlinder in deze periode.
Ook in Nederland blijft de Argusvlinder sterk achteruitgaan (van Swaay et al., 2022). Vermoedelijke oorzaken zijn de recente droge zomers en stikstofdepositie (Klop et al., 2015), maar ook het regionaal opwarmen van het klimaat kan een rol spelen (Van Dyck et al., 2015).
6.3 Bruin dikkopje (Erynnis tages)
6.3.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Telperiode 2de generatie | 20/07 - 20/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 4 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.3.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.11 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Bruin dikkopje. De vier meetnetlocaties werden elk jaar voldoende geteld.
6.3.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.12 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.13 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. In 2018 en 2019 blijven de aantallen nog relatief stabiel t.o.v. de referentieperiode 2017, maar in 2020 en 2021 zijn de aantallen duidelijk een stuk lager en waarschijnlijk meer dan gehalveerd t.o.v. het referentiejaar. De sterkste daling vond plaats tussen 2019 en 2020.
6.3.4 Trend
Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Bruin dikkopje een gemiddelde jaarlijkse trend van -28 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -36 % en -19 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Bruin dikkopje in deze periode.
In Nederland kende het Bruin dikkopje een piekjaar in 2018, maar nadien nemen ook daar de aantallen sterk af (van Swaay et al., 2022).
6.4 Bruine eikenpage (Satyrium ilicis)
6.4.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Gebiedstelling |
Telperiode 1ste generatie | 15/06 - 15/07 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 13 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.4.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.15 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Bruine eikenpage. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren. Er is wel een lichte achteruitgang van het aantal tellingen in 2021, wat mogelijks te verklaren is door de minder geschikte weersomstandigheden als gevolg van de natte zomer in 2021.
6.4.3 Vergelijking tussen de jaren
In 2019 en 2020 is er een afname in aantallen t.o.v. het referentiejaar 2018, maar in 2021 lijken de aantallen weer op het niveau van 2018 te zijn gekomen (Figuur 6.16). In 2021 zien we dan ook een duidelijke toename in aantallen t.o.v. het jaar voordien (Figuur 6.17).
6.4.4 Trend
Over de periode 2018 - 2021 vertoont de Bruine eikenpage een gemiddelde jaarlijkse trend van 2 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -17 % en 24 %.
De trend is dus onbekend (?
).
In tegenstelling met Nederland was 2021 een goed jaar voor de Bruine eikenpage in Vlaanderen (van Swaay et al., 2022). Een reden voor dit verschil tussen beide regio’s is niet onmiddellijk aan te geven.
6.5 Gentiaanblauwtje (Phengaris alcon)
6.5.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Eitelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/08 - 15/09 |
Aantal bezoeken per telperiode | 1 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 16 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.5.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.19 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Gentiaanblauwtje. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren. Het totaal aantal tellers neem in 2021 wel af t.o.v. 2020.
6.5.3 Vergelijking tussen de jaren
De aantallen lijken geleidelijk te dalen t.o.v. 2016 (Figuur 6.20), maar de onzekerheid op de schattingen is vrij groot. In Figuur 6.21 zien we elk jaar een mogelijke afname in aantallen t.o.v. het jaar voordien.
In Figuur 6.22 en Figuur 6.23 houden we ook rekening met het aantal Klokjesgentianen die aanwezig zijn binnen elke getelde plot. De figuren toont de jaarlijkse verschillen in aantallen per plant. We zien dat in 2020 en 2021 er een mogelijke toename was in het aantal eitjes per plant t.o.v. het jaar voordien (Figuur 6.23).Het totaal aantal eitjes neemt in 2020 en 2021 vermoedelijk wel af (6.22). Dit betekent dat er dus ook minder Klokjesgentianen waren in 2020 en 2021 t.o.v. de jaren voordien.
6.5.4 Trend
Over de periode 2016 - 2021 vertoont het Gentiaanblauwtje een gemiddelde jaarlijkse trend van -17 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -28 % en -5 %.
We kunnen dus spreken van een afname (-
) van de Gentiaanblauwtje in deze periode.
Ook in Nederland neemt Gentiaanblauwtje al jaren lang af en verdwijnen er ongeveer twee populaties per jaar (van Swaay et al., 2022). De lange droogteperiode in de zomers van 2019 en 2020 zijn hier vermoedelijk de oorzaak van. Dit zorgt er ook voor dat het aantal Klokjesgentianen afneemt.
Wanneer we rekening houden met de aanwezige Klokjesgentianen binnen de getelde plots, dan bekomen we een gemiddelde jaarlijkse trend in aantal eitjes per plant van -10 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -22 % en 3 %.
We kunnen dus spreken van een mogelijke afname (?-
) van het aantal eitjes per plant in deze periode.
6.6 Grote weerschijnvlinder (Apatura iris)
6.6.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Gebiedstelling |
Telperiode 1ste generatie | 15/06 - 25/07 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 41 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.6.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.25 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Grote weerschijnvlinder. In het laatste jaar neemt het aantal tellingen toe omdat er en groot aantal nieuwe locaties werd toegevoegd aan het meetnet.
6.6.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.26 toont een sterke afname in aantallen voor 2019, 2020 en 2021 in vergelijking met het referentiejaar 2018. In Figuur 6.27 zien we vooral in 2019 een sterke daling in aantallen, maar ook een mogelijke toename in 2021 t.o.v. het jaar voordien.
6.6.4 Trend
Over de periode 2018 - 2021 vertoont de Grote weerschijnvlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -53 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -65 % en -41 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Grote weerschijnvlinder in deze periode.
Na een eerdere sterke uitbreiding van de Grote weerschijnvlinder in Vlaanderen (Maes et al., 2021) waarbij heel wat bosgebieden snel gekoloniseerd werden door de soort, lijkt er terug een afname ingezet te zijn. De droogte van de zomers 2019 en 2020 zouden daar voor iets tussen kunnen zitten, aangezien de Grote weerschijnvlinder gebonden is aan redelijk vochtige bossen.
6.7 Heivlinder (Hipparchia semele)
6.7.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 20/07 - 31/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Steekproef |
Aantal meetnetlocaties | 30 |
Duur meetcyclus (jaar) | 3 |
6.7.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.29 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Heivlinder. In de eerste driejarige meetcyclus (2016 - 2018) werden er vooral in het eerste jaar heel veel tellingen uitgevoerd. In de tweede meetcyclus zijn de tellingen beter verdeeld over de jaren. De impact hiervan op de geschatte trend lijkt ons eerder beperkt.
6.7.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.30 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.31 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.
6.7.4 Vergelijking tussen de meetcycli
Net als bij Argusvlinder, heeft het meetnet Heivlinder een meetcyclus van drie jaar. Daarom tonen we in Figuur 6.32 de verschillen tussen de meetcyclus 2016 - 2018 en 2019 - 2020. Daarbij vergelijken we dus de aantallen voor eenzelfde set aan locaties. In de periode 2019 - 2021 zien we een sterke afname in aantallen van meer dan 50% t.o.v. de periode 2016 - 2018.
6.7.5 Trend
Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Heivlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -24 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -30 % en -18 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Heivlinder in deze periode.
De Heivlinder neemt ook in Nederland sterk of op de monitoringroutes (van Swaay et al., 2022). Ondanks het feit dat het een soort is van droge heide of kustduinen, lijkt de soort niet goed bestand tegen extreme droogte zoals in de zomers van 2019 en 2020. Hierdoor verdorren veel waardplanten en sterven er veel rupsen. Er moet echter een kanttekening gemaakt worden bij de getelde aantallen op de monitoringroutes. Bij extreme temperaturen zoeken Heivlinders bosranden of grotere alleenstaande bomen op om af te koelen (De Ro et al., 2022). Hierdoor worden ze dus gemist op de vlinderroutes die op de open heide- of duinstukken liggen waar de soort bij “normaal” weer meestal vertoeven. Dit zou geleid kunnen hebben tot een vertekend beeld in de trend van de Heivlinder. Om deze vertekening te vermijden in de toekomst is het veldprotocol aangepast zodanig dat op extreem warme dagen er geen tellingen mogen uitgevoerd worden.
6.8 Klaverblauwtje (Cyaniris semiargus)
6.8.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Telperiode 2de generatie | 10/07 - 10/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 7 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.8.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.34 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Klaverblauwtje. Tot en met 2020 bestond het meetnet slechts uit één locatie. In 2021 werd het meetnet uitgebreid tot 7 locaties wat de toename in het aantal tellingen verklaart.
6.8.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.35 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.36 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. We zien dat er 2018 een sterke afname in aantallen plaatsvond, waarna de aantallen min of meer stabiel bleven.
6.8.4 Trend
Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Klaverblauwtje een gemiddelde jaarlijkse trend van -40 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -54 % en -24 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Klaverblauwtje in deze periode.
In tegenstelling tot Vlaanderen, neemt het Klaverblauwtje op de Nederlandse vlinderroutes sterk toe de laatste jaren (van Swaay et al., 2022). De reden voor dit verschil tussen Vlaanderen en Nederland is niet duidelijk. We moeten hier de kanttekening maken dat dit meetnet tot en met 2020 volledig gebaseerd was op slechts één locatie. Hierdoor kunnen resultaten al snel beïnvloed worden door erg lokale omstandigheden zoals een bepaald begrazingsregime. In deze periode is het Klaverblauwtje ook gaan uitbreiden waardoor er sinds 2021 zeven locaties opgenomen zijn in het meetnet. In de toekomst zal dit een robuuster resultaat opleveren wat betreft de toestand van de soort op Vlaamse schaal.
6.9 Kommavlinder (Hesperia comma)
6.9.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/08 - 31/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 11 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.9.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.38 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Kommavlinder. De monitoringinspanning wordt goed volgehouden doorheen de jaren.
6.9.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.39 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.40 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren. Vanaf 2018 zijn de aantallen meer dan gehalveerd t.o.v. het referentiejaar 2016. Vooral in 2018 en 2019 vond er een sterke afname plaats, maar in 2021 zien we een toename t.o.v. het jaar voordien. De aantallen in 2021 blijven echter nog ver onder het niveau van 2016.
6.9.4 Trend
Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Kommavlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van -41 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -50 % en -32 %.
We kunnen dus spreken van een sterke afname (--
) van de Kommavlinder in deze periode.
Kommavlinder neemt ook in Nederland sterk aof op de monitoringroutes (van Swaay et al., 2022). Ondanks het feit dat het een soort is van droge heide, kan de soort niet goed tegen extreme droogte zoals in de zomers van 2019 en 2020. Hierdoor verdorren veel waardplanten en sterven de rupsen. De reden voor de lichte toename in 2021 is onduidelijk.
6.10 Oranje zandoogje (Pyronia tithonus)
6.10.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 10/07 - 15/08 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Steekproef |
Aantal meetnetlocaties | 30 |
Duur meetcyclus (jaar) | 3 |
6.10.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.42 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Oranje zandoogje. Het aantal tellingen ligt relatief hoger in het eerste jaar van de driejarige meetcyclus (2017 en 2020) t.o.v. de andere jaren. Het effect hiervan op de geschatte trend lijkt ons echter relatief beperkt.
6.10.3 Vergelijking tussen de jaren
Figuur 6.43 toont de jaarlijkse verschillen t.o.v. referentiejaar (eerste jaar van het meetnet). In Figuur 6.44 tonen we de verschillen tussen opeenvolgende jaren.
6.10.4 Trend
Over de periode 2017 - 2021 vertoont het Oranje zandoogje een gemiddelde jaarlijkse trend van 15 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen 6 % en 24 %.
We kunnen dus spreken van een toename (+
) van de Oranje zandoogje in deze periode.
Ook in Nederland nemen de aantallen van het Oranje zandoogje de laatste jaren toe (van Swaay et al., 2022). In Oost-Europa echter belandt het Oranje zandoogje steeds vaker op regionale Rode Lijsten en in sommige landen is de soort recent zelfs uitgestorven (Maes et al., 2019b). Vlaanderen (en Nederland) dragen daarom een grote verantwoordelijkheid voor deze voorlopig nog zeer talrijke en algemene soort. Dit is ook de reden waarom deze soort een Vlaams prioritaire soort (VPS) is en dus is opgenomen in de meetnetten.
6.11 Veldparelmoervlinder (Melitaea cinxia)
6.11.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 11 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.11.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.46 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Veldparelmoervlinder.
6.11.3 Vergelijking tussen de jaren
De aantallen van Veldparelmoervlinder lijken relatief stabiel te zijn sinds 2016, al is er redelijk wat onzekerheid (brede betrouwbaarheidsintervallen) op de schattingen van de jaarlijkse verschillen in Figuur 6.47 en Figuur 6.48.
6.11.4 Trend
Over de periode 2016 - 2021 vertoont de Veldparelmoervlinder een gemiddelde jaarlijkse trend van 9 % met een 90% betrouwbaarheidsinterval tussen -4 % en 24 %.
We kunnen dus spreken van een mogelijke toename (?+
) van de Veldparelmoervlinder in deze periode.
Ook in Nederland neemt de Veldparelmoervlinder de laatste jaren toe (van Swaay et al., 2022). De soort breidt zijn verspreiding ook nog steeds verder uit, vooral in het noorden van de Kempen (Maes et al., 2021).
6.12 Moerasparelmoervlinder (Euphydryas aurinia)
6.12.1 Meetnetkarakteristieken
Meetnetkarakteristieken | |
---|---|
Veldprotocol | Transecttelling |
Telperiode 1ste generatie | 01/05 - 31/05 |
Aantal bezoeken per telperiode | 3 |
Selectie | Integraal |
Aantal meetnetlocaties | 1 |
Duur meetcyclus (jaar) | 1 |
6.12.2 Aantal tellingen, tellers en getelde locaties
Figuur 6.49 toont het aantal tellers, het aantal tellingen en het aantal getelde meetnetlocaties voor het meetnet Moerasparelmoervlinder.
6.12.3 Getelde aantallen in het meetnet Moerasparelmoervlinder
Het meetnet Moerasparelmoervlinder bestaat maar uit één locatie en loopt nog maar twee jaar. Hierdoor zijn er nog onvoldoende gegevens om een trend te schatten. We geven wel in Figuur 6.50 het gemiddeld aantal getelde exemplaren per bezoek voor 2020 en 2021. De gemiddelde aantallen lagen iets lager in 2021.
References
Westra, T., Maes, D., Van de Poel, S. en Onkelinx, T. (2022). doi.org/10.21436/inbor.70771847