1 Inleiding en onderzoekskader

1.1 Inleiding

In 1992 werd een onderzoeksproject opgestart betreffende de Vlaamse muskusratbestrijding aan het toenmalige Centrum voor Landbouwkundig Onderzoek (CLO). Bij dit onderzoek werden o.a. gevangen muskusratten (Ondatra zibethicus Linnaeus 1766) gedissecteerd om de voortplantingsgegevens bij de weggevangen dieren te onderzoeken. Hierbij viel de veelvuldige aanwezigheid van endoparasieten bij de onderzochte dieren op. Vooral het voorkomen van lintwormcysten in de lever was in sommige gevallen spectaculair en verdiende verdere aandacht. Enerzijds zouden ze een oorzaak van natuurlijke mortaliteit in de muskusratpopulatie kunnen betekenen, anderzijds zouden ze belangrijk kunnen zijn voor eind- of tussengastheren, of mogelijk een gevaar voor de rattenvangers inhouden.

Vanaf 1994 werd daarom bij de dissectie van muskusratten steeds de aanwezigheid van lintwormen of cestoden opgevolgd. Al snel werd duidelijk dat er in de onderzochte muskusratten hoofdzakelijk cysten van de kattenlintworm, Taenia taeniaeformis (Fig. 1.1), in de lever worden aangetroffen, maar ook T. martis en T. crassiceps werden occasioneel in de buikholte teruggevonden. De opvolging van de aanwezigheid van cysten in de lever werd daarom een constante in het muskusrattenonderzoek.

Muskusratlever met cysten van Taenia taeniaeformis.

Figuur 1.1: Muskusratlever met cysten van Taenia taeniaeformis.

In Wallonië werden in 2003-2004, 192 van de 1718 onderzochte muskusratten positief bevonden voor vossenlintworm (Echinococcus multilocularis (EM)) (Hanosset et al. 2008). Ook in Nederland, Frankrijk en Duitsland werden al vóór 2008 positieve muskusratten gevonden (Oksanen et al. 2016). In 2008 werd door het INBO een eerste vaststelling gedaan van EM in één muskusrat uit Ghoy, deelgemeente van Lessines in de provincie Henegouwen. Het besmette dier maakte deel uit van 182 muskusratten die werden gevangen tijdens een controlevangst in het kader van het Euregio-project Cartora. Dit project hield een samenwerkingsverband in tussen de Vlaamse, Waalse en Franse muskusratbestrijdingsorganisaties werkzaam in de grensstreek met Vlaanderen, tussen De Panne (West-Vlaanderen) en Brakel (Oost-Vlaanderen). Hierbij werden occasioneel door VMM ook muskusratten in de Franse en Waalse grensgemeentes gevangen. Vanaf dat moment werden alle gevangen muskusratten op een meer systematische wijze door VMM ingezameld en ter beschikking gesteld aan het INBO voor verder onderzoek.

1.2 Waarom EM-onderzoek bij de Muskusrat?

Onderzoek naar EM gebeurt vooral in het kader van de volksgezondheid. De mens kan immers besmet geraken met de eieren van deze parasiet. Wanneer deze zich in de lever ontwikkelen, met kans op uitzaaiing naar andere plaatsen in het lichaam, kan dit op lange termijn leiden tot een levensbedreigende infectie: alveolaire echinococcose (AE). Door de sterke toename van de vos in Europa op het einde van vorige eeuw (Van Den Berge and De Pauw 2003; Van Den Berge et al. 2013), groeide ook de bezorgdheid voor een uitbreiding van deze ernstige parasitose (Eckert et al. 2001; Eckert and Deplazes 2004) en werd er steeds meer aandacht aan besteed en onderzoek naar uitgevoerd.

De meest voor de hand liggende monitoring van het voorkomen van EM gebeurt door het onderzoeken van de vossenpopulatie. De vos is immers eindgastheer, drager van de volwassen lintworm en zodoende potentiële verspreider van de voor de mens en knaagdieren infectieuze EM-eieren. Verschillende technieken kunnen hierbij worden gebruikt, zoals het opsporen van de adulte lintwormen in de dunne darm, of van lintwormeitjes in de inhoud van het rectum of in uitwerpselen die in het veld werden gevonden. Ook genetische technieken kunnen hierbij gebruikt worden. Het ANB volgde gespreid over de periode van 2011 tot 2014 de vossenlintworm in de Vlaamse vossenpopulatie op (Vervaeke and Claes 2012; Muriel Vervaeke and Claes 2014a; Muriel Vervaeke and Claes 2014b).

Het statistisch correct samplen van de vossenpopulatie is echter bijzonder moeilijk (Tackmann et al. 1998; Conraths, Staubach, and Tackmann 2003). Aanvullend aan het bemonsteren van vossenpopulaties wordt daarom ook aandacht besteed aan het onderzoek van de knaagdieren, in het bijzonder van woelmuissoorten (onderfamilie Arvicolinae), die de rol van tussengastheer vervullen (Umhang et al. 2013). In de kerngebieden met een hoge EM-prevalentie wordt vooral de veldmuis (Microtus arvalis) als tussengastheer van EM aangeduid. Er werd ook een verband gelegd tussen gebieden met een hoge densiteit aan deze woelmuizen en het aantal besmette vossen/aantal klinische patiënten. In gebieden met de nodige klimatologische kenmerken en een voldoende hoge muskusratdensiteit, zou de muskusrat – eveneens een woelmuissoort – echter de rol van de kleinere woelmuizen kunnen versterken of zelfs overnemen, met een toename van het areaal en de besmettingsgraad in het gebied tot gevolg. Specifiek levert onderzoek naar EM in muskusratten volgende voordelen:

  • Muskusratten nemen de infectieuze eieren op via gecontamineerd voedsel en vegetatie. De mate waarin deze knaagdiersoort besmet is, geeft een indicatie voor de aanwezigheid van infectieuze ei-stadia in de omgeving en dus van het potentiële risico voor de mens. Ze kan beschouwd worden als bioindicator voor de aanwezigheid van EM in nieuwe gebieden (Reperant et al. 2009; Umhang et al. 2013). De muskusrat vertoont bovendien een grotere kans op infectie dan de van nature aanwezige tussengastheren en kan hierdoor zeer goed als sentinel- of verklikkerspecies1 fungeren (Hanosset et al. 2008).
  • In tegenstelling tot de mens verloopt de ontwikkeling van het larvale stadium in de lever van deze knaagdieren zeer snel met uitzaaiingen naar andere organen. Gebieden met een hoog besmettingsrisico kunnen aldus snel worden gedetecteerd, lang voordat er klinische symptomen bij een besmet persoon opduiken. Dit opent de mogelijkheid om, door middel van screening van risicopersonen in het betreffende gebied, besmettingen bij de mens in een vroeg stadium te detecteren en te behandelen.
  • Hoewel territoriaal, hebben vossen een grotere mobiliteit in het landschap dan knaagdieren. Zelfs sporadische aanwezigheid van een sterk geïnfecteerde vos in een gebied kan tot contaminatie van de omgeving leiden met een eventueel besmettingsrisico als gevolg. De eieren blijven immers nog een aantal maanden infectieus op het terrein. Eens besmet blijven ook de geïnfecteerde knaagdieren nog een tijdlang aanwezig in de plaatselijke populatie. Zij zijn dus nog een tijd getuigen van de aanwezigheid van EM, ook al is de geïnfecteerde vos mogelijk zelf niet meer aanwezig op die plaats.
  • De knaagdieren kunnen bovendien met zeer beperkt risico voor de mens en op logistiek veel makkelijkere manier en in grotere aantallen bemonsterd en onderzocht worden dan de vossenpopulatie. De muskusratten die gevangen worden in het kader van de bestrijding bieden hierbij een zeer interessante informatiebron.

Gezien vossen frequent langsheen waterlopen jagen en de eieren van EM juist in deze vochtige omstandigheden goed overleven, zijn de oevers van waterlopen, tevens ook het werkterrein van de rattenvangers, risicovol terrein voor transmissie van de parasiet. Rattenvangers kunnen hierdoor dan ook als mogelijke risicopersonen beschouwd worden.

Onderzoeksvragen: Wat is de prevalentie van EM bij muskusratten gevangen in Vlaanderen? Zien we een toename in het aantal geïnfecteerde muskusratten in de tijd? Zien we een toename van het gebied waarin geïnfecteerde muskusratten gevonden worden?

Referenties

Conraths, Franz J, Christoph Staubach, and Kirsten Tackmann. 2003. “Statistics and Sample Design in Epidemiological Studies of Echinococcus Multilocularis in Fox Populations.” Acta Tropica 85 (2). Elsevier: 183–89.

Eckert, Johannes, and Peter Deplazes. 2004. “Biological, Epidemiological, and Clinical Aspects of Echinococcosis, a Zoonosis of Increasing Concern.” Clinical Microbiology Reviews 17 (1). Am Soc Microbiol: 107–35.

Eckert, Johannes, MA Gemmell, François-Xavier Meslin, ZS Pawlowski, World Health Organization, and others. 2001. “WHO/Oie Manual on Echinococcosis in Humans and Animals: A Public Health Problem of Global Concern.” Paris, France: World Organisation for Animal Health.

Hanosset, R, Claude Saegerman, S Adant, L Massart, and Bertrand Losson. 2008. “Echinococcus Multilocularis in Belgium: Prevalence in Red Foxes (Vulpes Vulpes) and in Different Species of Potential Intermediate Hosts.” Veterinary Parasitology 151 (2-4). Elsevier: 212–17.

Oksanen, Antti, Mar Siles-Lucas, Jacek Karamon, Alessia Possenti, Franz J Conraths, Thomas Romig, Patrick Wysocki, et al. 2016. “The Geographical Distribution and Prevalence of Echinococcus Multilocularis in Animals in the European Union and Adjacent Countries: A Systematic Review and Meta-Analysis.” Parasites & Vectors 9 (1). BioMed Central: 519.

Reperant, LA, D Hegglin, I Tanner, C Fischer, and P Deplazes. 2009. “Rodents as Shared Indicators for Zoonotic Parasites of Carnivores in Urban Environments.” Parasitology 136 (3). Cambridge University Press: 329–37.

Tackmann, K, U Löschner, H Mix, C Staubach, H-H Thulke, and FJ Conraths. 1998. “Spatial Distribution Patterns of Echinococcus Multilocularis (Leuckart 1863)(Cestoda: Cyclophyllidea: Taeniidae) Among Red Foxes in an Endemic Focus in Brandenburg, Germany.” Epidemiology & Infection 120 (1). Cambridge University Press: 101–9.

Umhang, Gérald, Céline Richomme, Jean-Marc Boucher, Gérald Guedon, and Franck Boué. 2013. “Nutrias and Muskrats as Bioindicators for the Presence of Echinococcus Multilocularis in New Endemic Areas.” Veterinary Parasitology 197 (1-2). Elsevier: 283–87.

Van Den Berge, K., and W. De Pauw. 2003. “Vos *Vulpes Vulpes* (Linnaeus, 1758).” In Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie En Verspreiding van 1987 Tot 2002., edited by S. Verkem, J. De Maeseneer, B. Vandendriessche, G. Verbeylen, and S Yskout, 363–69. Mechelen en Gent, België: Natuurpunt Studie en JNM-Zoogdierenwerkgroep.

Van Den Berge, K., J. Gouwy, F. Berlengee, and D. Vansevenant. 2013. “Oriënterende Verkenning Naar de Stadsvos in Vlaanderen.” INBO.R.2013.1336286. Brussel: Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.

Vervaeke, Muriel, and Leen Claes. 2012. “Vossenlintworm Komt Slechts Zeer Beperkt Voor in Vlaanderen: Overzicht van de Surveillance van Echinococcus Multilocularis Bij de Vossenpopulatie in Het Vlaamse Gewest in de Periode Oktober-December.”

Vervaeke, Muriel, and Leen Claes. 2014a. “Geen Toename van de Vossenlintworm in Vlaanderen: Overzicht van de Surveillance van Echinococcus Multilocularis Bij de Vossenpopulatie in Het Vlaamse Gewest in de Periode Oktober 2013-Januari 2014.”

Vervaeke, Muriel, and Leen Claes. 2014b. “Geen Toename van de Vossenlintworm in Vlaanderen: Overzicht van de Surveillance van Echinococcus Multilocularis Bij de Vossenpopulatie in Het Vlaamse Gewest in de Periode Oktober 2014-December 2014.”


  1. Sentinel- of verklikkerspecies zijn soorten die gebruikt worden om te waarschuwen voor bepaalde gevaren voor mensen zoals gassen, milieuvervuiling, infectieziektes of toxines. Deze soorten worden meer blootgesteld of zijn gevoeliger aan het specifieke gevaar, waardoor ze er eerder symptomen van vertonen en zo kunnen mensen die zich in dezelfde omgeving bevinden zich tijdig in veiligheid brengen.