A Appendix: Terminologie

Beheereenheid

In een operationele context is dit een aaneengesloten ruimtelijke eenheid waar eenzelfde pakket van beheermaatregelen wordt uitgevoerd in functie van maximaal vier naast (of door) elkaar voorkomende natuurstreefbeelden (omwille van beheergerelateerd mozaïekaspect en/of milieugradiënten in het terrein).

Beheerfasen

Verzamelterm waarmee een periode of fase gedurende een beheertraject wordt aangeduid die gekenmerkt wordt door een min of meer zelfde pakket van beheermaatregelen en kenmerken van het beheerregime.

Beheertrajecten

Een traject dat doorlopen wordt om te komen van een bepaalde uitgangssituatie tot een gewenste eindsituatie (natuurstreefbeeld). Er zijn vier hoofdcategorieën: directe omvorming, geleidelijke omvorming, herstel en behoud. Elk van deze categorieën van beheertrajecten omvat minstens één van volgende fasen: (i) inrichtingsfase, (ii) een herstelfase of ontwikkelingsfase (groei en reorganisatie) en/of (iii) een instandhoudingsfase of behoudsfase.

Behoud

Slaat op beheertrajecten waar enkel instandhoudings- of onderhoudsbeheer nodig is.

Biologische Waarderingskaart (BWK)

Inventarisatie en evaluatie van het biologische milieu. De inventarisatie gebeurt aan de hand van karteerregels en veldsleutels voor een vooraf gedefinieerde lijst van karteringseenheden, die staan voor vegetatietypen, grondgebruik en kleine landschapselementen. De evaluatie is een best professional judgement, gebaseerd op zeldzaamheid, vervangbaarheid, kwetsbaarheid en biologische kwaliteit van de biotopen. Er is (nog) geen één op één relatie tussen de indeling van de BWK en de Natura 2000 habitattypes.

Directe feedback aan beheerder

(Automatisch gegenereerde) eenvoudige feedback na invoeren van de informatie over de aan-of afwezigheid en/of bedekking van soorten in een indicatormandje. Feedback geeft - op het niveau van een beheereenheid - beheerrelevante informatie (bijvoorbeeld over vergrassing) in het licht van het vooropgestelde natuurstreefbeeld.

Directe omvorming

Duidt op beheertrajecten waar een inrichtingsfase en ontwikkelingsfase moet doorlopen worden om het natuurstreefbeeld te realiseren (waarna de instandhoudingsfase start). Gaat gepaard met een conversie of omvorming van één type naar een ander type (bv. bos naar heide).

Geleidelijke omvorming

Beheertrajecten waarbij een gewoonlijk een lange ontwikkelingsfase nodig is om het natuurstreefbeeld te realiseren (waarna de instandhoudingsfase start).

Graslandfasen

Ontwikkelingsfasen van graslandvegetaties gaande van zeer voedselrijk (fase 0) tot zeer voedselarm (fase 5) die beoordeeld worden op basis van het uitzicht van het grasland. De verschillende fasen zijn: Fase 0: raaigrasland, Fase 1: grassenmix, Fase 2: dominant stadium, Fase 3: gras-kruidenmix, Fase 4: bloemrijk grasland, Fase 5: schraalland. (zie ook Appendix D)

Herstel

Duidt op beheertrajecten waar een herstelfase nodig is alvorens de instandhoudingsfase start. Er is sprake van herstel indien de uitgangssituatie een gedegradeerde vorm is van de gewenste eindsituatie.

Herstelfase of ontwikkelingsfase

Gewoonlijk vrij dynamische fase waar meestal door een aangepast beheer de ontwikkeling gestuurd wordt richting een natuurstreefbeeld.

Indicatormandje

Een set van soorten, eventueel aangevuld met structuurindicatoren die gebruikt wordt om het beheer op te volgen op het niveau van een natuurstreefbeeld binnen een beheereenheid. Hierin staat aangegeven waarvoor de soort / indicator indicatief is (verstoring, structuur, waardering of ontwikkelingsfasen) en op welke gegevensbron dit gebaseerd is (LSVI beoordelingstabellen is de belangrijkste bron).

Inrichtingsfase

Fase waarin snel na een ingreep grote verandering verwacht worden. Ze wordt gekenmerkt door éénmalige inrichtingsmaatregelen en gaat gepaard met een directe omvorming van het ene type naar een ander, meer gewenst type.

Instandhoudingsfase of behoudsfase

Fase waarin de gewenste toestand van een natuurstreefbeeld bereikt is.

Inventarisatiefiches

Verzamelterm voor fiches die gebruikt worden om tijdens de opmaak van een nieuw beheerplan of uitbreiding bij een bestaand beheerplan de toestand van het terrein te beschrijven aan de hand van standaardfiches en kwaliteitsbeoordelingsfiches op niveau van inventarisatie-eenheden.

Inventarisatie-eenheid

Een voorafname over de ligging van (voorlopige) beheereenheden, eventueel gebaseerd op een bestaande beheerindeling, het actuele landgebruik, perceelsgrenzen, grenzen volgens de biologische waarderingskaart, …

Kwaliteitsbeoordelingsfiche

Aanvullende fiches die moeten ingevuld worden tijdens de inventarisatiefase bij de opmaak van een beheerplan indien bij de actuele vegetatie Natura 2000 habitattypes genoteerd werden. De in te vullen velden komen overeen met LSVI indicatoren die direct in het veld waarneembaar zijn (dus bijvoorbeeld niet bosconstantie) en voor zover de informatie niet kan afgeleid worden uit de standaardfiche. Er is dus een kwaliteitsbeoordelingsfiche per Natura 2000 habitatsubtype.

Lokale Staat van Instandhouding (LSVI)

De staat van instandhouding (SVI) is een begrip uit de Habitat- en Vogelrichtlijn om uit te drukken hoe het met een habitattype of soort is gesteld op regionaal niveau (toestand en trend, uitspraak gunstig, ongunstig, zeer ongunstig). De biotische kwaliteitscriteria die aanleiding geven tot de bepaling van de SVI, zijn in Vlaanderen gedefinieerd voor habitat(sub)types en soorten in LSVI beoordelingstabellen. De LSVI is de staat van instandhouding op lokaal niveau (habitatvlek / populatie).

Sleutelsoorten

Een term die gelinkt moet worden aan de LSVI beoordelingstabellen. Sleutelsoorten zijn soorten die kwaliteitsbepalend zijn voor Natura 2000 habitat(sub)types.

Standaardfiche / Standaard inventarisatieformulier

Fiche bedoelt voor gebruik tijdens de inventarisatiefase bij de opmaak van een beheerplan. Fiches die opgemaakt zijn per habitatgroep (bos, heide, grasland, …) en waarop informatie genoteerd wordt over standplaatskenmerken, actuele vegetatie (BWK-types, habitattypes), actueel beheer, bijzondere natuurelementen, bijzondere dier- of plantensoorten, invasieve exoten, cultuurhistorische elementen en gekende milieuproblemen.

Veldsleutels kartering

Beslisregels om op het terrein aan de hand van zichtwaarnemingen uit te maken tot welke BWK karteringseenheid en Natura 2000 habitatsubtype een vegetatie behoort. Deze regels zijn voor een groot deel gebaseerd op het voorkomen van (combinaties van) plantensoorten. Deze soorten die men gebruikt om een vegetatie op naam te brengen moeten onderscheiden worden van de soorten (o.a. sleutelsoorten) die gebruikt worden om de kwaliteit van een vegetatietype mee in te schatten (zoals in de LSVI-tabellen). Hier worden dus soorten gebruikt om habitattypes te definiëren, terwijl voor de indicatormandjes en LSVI soorten gebruikt worden om de habitatkwaliteit te bepalen. Deze verschillende doelstellingen leiden tot verschillende soortenlijsten voor eenzelfde habitattype.

Zes-jaarlijkse beheerevaluatie

Een kwalitatieve voortgangsanalyse per natuurstreefbeeld in een gebied. Deze is gebaseerd op enerzijds de opvolging van de uitvoer van maatregelen in de afgelopen zes jaar en anderzijds alle relevante en beschikbare informatie over de opvolging van de resultaten van het beheer. Indien de opvolging via indicatormandjes verloopt, zal deze informatie in functie van de evaluatie worden samengebracht (bv. voorstelling op kaart, aggregatie van indicatoren tot criterium-niveau). Deze evaluatie kan leiden tot het bijsturen van maatregelen of doelstellingen.