5 Conclusies

Ter conclusie beantwoorden we de afzonderlijke vragen die het onderwerp vormden van deze studie en die werden opgelijst onder 1.2. Alhoewel sommige vragen niet geheel van elkaar kunnen worden losgekoppeld, worden voor de duidelijkheid alle vragen hieronder toch kort afzonderlijk behandeld.

  1. In welke mate is VHF-telemetrie een goed, haalbaar en efficiënt onderzoeksinstrument voor het beantwoorden van deze vragen? De bekomen resultaten in deze studie bevestigen dat het gebruik van VHF-telemetrie een geschikte methode is om een antwoord te krijgen op de gestelde vragen. De methode is wel zeer arbeidsintensief waarbij de aanwezigheid van jaagpaden helpt om de monitoring makkelijker en sneller te laten verlopen. Het gebruik van dataloggers met GPS kan hier een oplossing bieden maar deze zijn duur en deze methode vraagt verdere testen van het uitvoeringsprotocol. Naast VHF-telemetrie bestaat ook de mogelijkheid om beverterritoria in kaart te brengen via terreinobservaties van sporen en met wildcamera’s. Dit is een methode die, in functie van de gestelde vragen, zeker ook voldoende informatie kan opleveren.

  2. Hoeveel beverfamilies en individuele bevers zijn er naar schatting aanwezig? Op de Dijle tussen Werchter en Muizen zijn drie beverfamilies aanwezig in drie vrij strikt gescheiden territoria. Het aantal bevers fluctueert daarbij doorheen de seizoenen maar bedraagt gemiddeld 12. Naburige territoria bevinden zich op de Laak, stroomop en -afwaarts van het onderzochte stuk op de Dijle en op de Demer in Betekom.

  3. Hoe groot zijn de verschillende territoria en in welke mate is er overlap? Op de hoofdwaterlopen beslaan de verschillende territoria telkens 5 – 6 km rivierlengte. Deze grootte lijkt nagenoeg constant doorheen het jaar. Door sterke territorialiteit is de overlap tussen deze territoria minimaal.

  4. Afgaande op aantallen en territoriumgrootte, wat is de draagkracht van het systeem met inbegrip van aanpalende vijvers en meanders? De biologische draagkracht van het hier onderzochte systeem lijkt vrij constant te zijn omdat zowel territoria met continu bereikbare meanders, territoria met tijdelijk droogvallende meanders, als territoria zonder bereikbare meanders, ongeveer een gelijke rivierlengte beslaan. De hoeveelheid voedsel en leefgebied blijkt dus overal voldoende gewaarborgd. In functie van de draagkracht en in functie van eventuele dijkschade zijn er sterke aanwijzingen dat systemen met meer schuilmogelijkheden in de vorm van bereikbare aanpalende meanders minder risico op schade vertonen.

  5. Wat is de rol van de aanpalende meanders en in welke mate bepalen de karakteristieken ervan het gebruik door bevers? De aanpalende meanders zijn een zeer belangrijk onderdeel van het beverhabitat maar vormen geen ultieme voorwaarde voor de aanwezigheid van bevers. Meanders met voldoende water, weinig verstoring en voldoende schuil- en voedselmogelijkheden blijken het meest geschikt. Bevers die toegang hebben tot dergelijke meanders zullen daar hun burcht aanleggen en er grote delen van hun tijd spenderen zodat de kans op holen en uitgegraven rustplaatsen in de dijken van de hoofdwaterlopen sterk vermindert. De aanwezigheid van een beverfamilie waarborgt verder in een brede zone, door het sterk territoriale gedrag, het uitblijven van bijkomende vestiging van andere beverfamilies op de hoofdwaterloop.

  6. In welke mate kunnen preventieve maatregelen en/of strategisch beheer (bevers op geschikte locaties tolereren om erger te vermijden) bijdragen tot het beheersbaar maken van de risico’s? Dit onderdeel vormde geen direct onderwerp van deze studie omdat tijdens de periode dat de studie liep nog geen van dergelijke maatregelen op het terrein werden geïmplementeerd. Het directe effect op het gedrag van de aanwezige bevers kon bijgevolg niet worden ingeschat. Toch kan nu al worden gesteld dat, gelet op het grote belang van de aanwezige meanders, het beheer van deze meanders een cruciale rol kan spelen binnen een preventief beheer. De aanwezigheid van deze meanders kan zorgen voor gecontroleerde aanwezigheid van bevers in een brede zone. Een mogelijk alternatieve beheeraanpak zou het volledig onaantrekkelijk maken van een zone waarin bevers niet gewenst zijn inhouden, maar de resultaten van dit project laten niet toe te beoordelen op welke manier dit op de meest kostenefficiënte manier zou kunnen worden toegepast.