1 Inleiding

1.1 Algemeen kader

De Europese bever, Castor fiber (hierna bever genoemd), was ooit algemeen en wijdverspreid in Europa, maar verdween midden 19e eeuw uit Vlaanderen en grote delen van Europa door intensieve bejaging en habitatverlies (Van Wijngaarden 1966; Nolet and Rosell 1998). Door herintroductie-projecten en een toenemende bescherming van de soort nam hun aantal in Europa in de laatste decennia opnieuw toe (Halley, F, and A 2012; Nolet and Rosell 1998) en verkeert de soort momenteel in een gunstige IUCN status (population increasing, least concern) (IUCN, 2019).

Sinds het jaar 2000 komen ook in Vlaanderen opnieuw bevers voor, opgesplitst in twee deelpopulaties (Verkem et al. 2003; Agentschap voor Natuur en Bos 2015). Een eerste populatie situeert zich in het Maasbekken en is het resultaat van natuurlijke areaaluitbreiding via de Maas vanuit zowel Nederland als Wallonië. Een tweede populatie heeft de Dijlevallei als kerngebied, een gevolg van clandestiene uitzettingen in dit bekken aan zowel Waalse als Vlaamse zijde (Verkem et al. 2003; Agentschap voor Natuur en Bos 2015). De Vlaamse populatie werd in 2013 geschat op 150 – 200 dieren (Agentschap voor Natuur en Bos 2015). Een recente evaluatie van de monitoring van bever in Vlaanderen schatte de minimale populatie in 2014 op 70 territoria of 196 bevers, een aantal dat sterk toenam tot 159 territoria of 445 bevers in 2018 (Huysentruyt et al. 2019). Deze waarde bevindt zich net onder de 167 territoria die in het soortbeschermingsprogramma voor bever als gunstige staat van instandhouding voor de soort in Vlaanderen naar voor werd geschoven (Agentschap voor Natuur en Bos 2015). De verwachting is dan ook dat deze gunstige staat voor Vlaanderen in de komende jaren zal worden bereikt.

Gezien het belang van het Dijlebekken voor bevers in Vlaanderen en de recente sterke toename van de soort in dit gebied, wordt al sinds enkele jaren hoge activiteit van bevers in het Dijlebekken vastgesteld. Waar de situatie in dat bekken langs de grens met Wallonië weinig risico’s inhoudt, zorgt de aanwezigheid van waterkerende dijken verder stroomafwaarts ten noorden van Leuven wel voor een hogere kans op schade door bevers. Door het graven van holen en gangenstelsels bestaat immers het risico op schade aan deze dijken, met eventuele overstromingen van de achterliggende gebieden tot gevolg. Hierbij rijst de vraag hoe groot deze risico’s zijn en in welke mate ze beheersbaar kunnen worden gemaakt. In de regio tussen Werchter en Muizen (Vlaams-Brabant), een traject van ongeveer 15 km, vraagt de situatie in de laatste jaren stilaan om ingrepen om verdere schade te voorkomen en bestaande schade te herstellen. Deze regio werd daarom door De Vlaamse Waterweg nv (voor 2018 Waterwegen en Zeekanaal) aangeduid als een zone waarin deze situatie moest worden onderzocht en geëvalueerd. Tijdens een verkennende inspectie in deze regio in 2015 stelde De Vlaamse Waterweg nv 45 aantastingen door bevers vast, verspreid over drie clusters.

Om meer zicht te krijgen op de omvang van deze aantastingen, de aanwezigheid van bevers in het gebied en de manier waarop de bevers van dit gebied gebruik maken, werd in 2017 een project in samenwerking met INBO opgestart. Doorheen het project werd het studiegebied verder uitgebreid op de Demer tot Betekom, goed voor een studiegebied met een rivierlengte van ongeveer 20 km. Dit onderzoek werd in 2019 afgerond en de bevindingen ervan vormen de inhoud van dit rapport.

1.2 Doelstellingen

Binnen dit project werd in een eerste fase het schaderisico opnieuw in kaart gebracht via twee nieuwe gedetailleerde inventarisaties van de oevers van de Dijle tussen Werchter en Muizen. Daaropvolgend werd nagegaan in welke mate VHF-telemetrie een nuttige tool kon zijn om de activiteit van de bevers ter plaatse te volgen. Hiervoor moest worden nagegaan of bevers makkelijk te vangen en van een zender te voorzien waren en hoelang en consistent dit kon worden opgevolgd. Binnen dit luik werden ook verschillende zendertypes geëvalueerd.

Wanneer de methodiek geschikt bleek, had het opvolgen als doel informatie te bekomen over de exacte aantallen, de locatie van holen en burchten en de eventuele variatie erin doorheen de tijd, de verplaatsingen van de bevers en het concrete gebruik en grootte van hun leefgebied. Al deze gegevens moeten toelaten om na te gaan wat de potentiële draagkracht voor bevers is van een systeem zoals het onderzochte stuk van de Dijle, met inbegrip van aanpalende vijvers en meanders. Deze informatie kan daarbij als basis dienen voor de opmaak van een beheerstrategie met concrete maatregelen die zowel bij de aanleg als bij het beheer van dijken kunnen worden toegepast om de impact van bevers te minimaliseren.

De concrete vragen die in deze studie werden behandeld zijn:

  • In welke mate is VHF-telemetrie een goed, haalbaar en efficiënt onderzoeksinstrument voor het beantwoorden van deze vragen?

  • Hoeveel beverfamilies en individuele bevers zijn er naar schatting aanwezig?

  • Hoe groot zijn de verschillende territoria en in welke mate is er overlap?

  • Afgaande op aantallen en territoriumgrootte, wat is de draagkracht van het systeem met inbegrip van aanpalende vijvers en meanders?

  • Wat is de rol van de aanpalende meanders en in welke mate bepalen de karakteristieken ervan het gebruik door bevers?

  • In welke mate kunnen preventieve maatregelen en/of strategisch beheer (bevers op geschikte locaties tolereren om erger te vermijden) bijdragen tot het beheersbaar maken van de risico’s?

Aanvankelijk zou in een tweede fase ook worden nagegaan hoe bevers reageren op preventieve maatregelen die genomen worden tegen schade aan de waterkerende dijken of op andere geplande maatregelen in het gebied zoals herstelwerken of het heraansluiten van oude meanders op de hoofdwaterloop. Omdat deze werken echter pas op het einde van de onderzoeksperiode werden uitgevoerd, op een moment waarop nog weinig bevers met een actieve zender in het gebied aanwezig waren, kon dit onderdeel niet rechtstreeks worden onderzocht. Het rapport geeft daarom in zijn conclusies enkel weer wat, op basis van de gedane observaties, de te verwachten reacties zijn en doet vanuit die context aanbevelingen voor het verdere beheer. De studie werd uitgevoerd op de Dijle omdat dit gebied een kernzone vormt voor de beverpopulatie met navenante schaderisico’s. De ervaringen die met deze studie opgedaan worden, zullen echter ook bruikbaar zijn op andere locaties in Vlaanderen waar zich gelijkaardige situaties voordoen.

Referenties

Van Wijngaarden, A. 1966. “De Bever Castor fiber in Nederland.” Lutra 8 (3): 123–40.

Nolet, BA, and F Rosell. 1998. “Comeback of the beaver Castor fiber: An overview of old and new conservation problems.” Biological Conservation 83 (2): 165–73.

Halley, D, Rosell F, and Saveljev A. 2012. “Population and distribution of Eurasian beaver (Castor fiber).” Baltic Forestry 18 (1): 168–75.

Verkem, S, J De Maeseneer, B Vandendriessche, G Verbeylen, and S Yskout. 2003. Zoogdieren in Vlaanderen. Ecologie en verspreiding van 1987 tot 2002. Mechelen en Gent, België: Natuurpunt Sutdie en JNM-Zoogdierenwerkgroep.

Agentschap voor Natuur en Bos. 2015. Soortenbeschermingsprogramma voor de Europese bever (Castor fiber) in Vlaanderen. Brussel, België: Agentschap voor Natuur en Bos.

Huysentruyt, F, T Van Daele, P Verschelde, N Boone, S Devisscher, and J Vernaillen. 2019. Evaluatie van de monitoring van bever (Castor fiber) in Vlaanderen: Kwaliteitscontrole in het kader van het soortbeschermingsprogramma. Brussel, België: Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek.