Samenvatting
Sinds 2000 komt de Europese bever opnieuw voor in Vlaanderen en geniet die er als Europese Habitatrichtlijnsoort bescherming. Om die bescherming te garanderen kwam er een Vlaams soortbeschermingsprogramma met een populatiegrootte van 100 reproductieve eenheden als een gunstige staat van instandhouding voor de soort. Omdat bevers echter ook potentiële conflicten met zich meebrengen, werden binnen dit kader ook beheermogelijkheden opgenomen. Uiteraard geldt hierbij de voorwaarde dat de gunstige staat van instandhouding gegarandeerd blijft. Om dit te kunnen verifiëren zijn langdurige en kwaliteitsvolle monitoringgegevens nodig.
Momenteel wordt de evolutie van de populatiegrootte in Vlaanderen opgevolgd via een monitoring van het aantal bezette territoria. Omdat niet elk territorium door een koppel dat jongen kan voortbrengen wordt bezet, wordt verondersteld dat een 167-tal bezette territoria overeenkomt met 100 reproductieve eenheden. Deze studie evalueert de correctheid van de huidige monitoringgegevens en van de vertaling ervan naar de evaluatie van de gunstige staat van instandhouding.
Een vergelijking tussen de veronderstelde toestand van bezetting en de geobserveerde bezetting in 100 van 128 territoria gekend op 1 januari 2017, toont aan dat deze gegevens voor 82 % accuraat zijn. Bijkomende analyses tonen daarbij dat de bezettingskans van een territorium mee wordt bepaald door de afstand tot andere bezette territoria. Meer nog dan de accuraatheid, die ook rekening houdt met het correct inschatten van afwezigheid, was in deze evaluatie vooral de precisie, of de mate waarin aanwezigheid correct werd ingeschat, van belang. Ook hier vonden we een hoge waarde en was de veronderstelde bezetting voor 91 % correct, wat resulteert in een mogelijke overschatting van slechts 9 %. Verder rekening houdend met de onzekerheid op deze waarde, kan worden gesteld dat het aantal effectief bezette territoria met 95 % zekerheid hoger ligt dan 85 % van het aantal verondersteld bezette territoria.
Dit resulteert in een makkelijk hanteerbare stelregel dat wanneer onder het huidige monitoringprotocol het aantal veronderstelde bezette territoria met een factor 0.85 wordt vermenigvuldigd er een verwaarloosbare kans op overschatting is. Daar komt bij dat de onderliggende aannames die het aantal territoria naar populatiegrootte en aantal reproductieve eenheden moeten vertalen, in die mate conservatief zijn opgesteld dat ook daar de kans op overschatting minimaal is. Om de precisie van de monitoring toch nog verder te verhogen, kan er wel nog voor worden gekozen om nieuwe, geïsoleerd gelegen territoria pas als bezet te beschouwen wanneer bezetting minstens twee jaar op rij kan worden vastgesteld. Dit verlaagt de kans dat een te hoog aandeel territoria dat door eenlingen wordt bezet in de gegevens worden opgenomen. Niet alleen hebben dergelijke territoria een verhoogde kans om opnieuw onbezet te raken, een te hoog aandeel ervan in de gegevens zou ook voor een te grote afwijking tussen het veronderstelde en het effectieve aandeel reproductieve eenheden per territorium kunnen leiden.