4 Discussie

Uit de analyses blijkt dat de inschatting van het al of niet bezet zijn van beverterritoria in Vlaanderen voor 82 % accuraat was. Daarnaast lag ook de precisie, of de mate waarin het aantal territoria dat als bezet wordt beschouwd ook effectief bezet was, met 91 % zeer hoog. Analyse van de onzekerheid op deze precisie toonde een ondergrens van het eenzijdig 95%-betrouwbaarheidsinterval van 85 %.

De fout bij territoria die verondersteld waren niet langer bezet te zijn lag echter veel hoger, want slechts 29 % van deze territoria bleken ook effectief onbezet. De betrouwbaarheid op het niet bezet zijn van een territorium ligt daardoor te laag om voorspellingen op te baseren. Dit pleit ervoor om de dataset als een zogenaamde presence only databank te beschouwen en enkel de verondersteld bezette territoria in beschouwing te nemen.

Door het aantal verondersteld bezette territoria vervolgens met 0.85 te vermenigvuldigen, wordt een aantal territoria bekomen waarvan met een zekerheid van 95 % kan worden aangenomen dat het aantal effectief bezette territoria hoger ligt. Toegepast op de monitoring van de laatste jaren resulteert dit in een minimaal aantal territoria per jaar zoals weergegeven in tabel 4.1.

Tabel 4.1: Verondersteld en minimaal aantal bezette territoria per jaar met schatting van de minimale populatiegrootte.
Jaar Aantal verondersteld bezet Minimum aantal bezet Geschat minimaal aantal bevers
2014 82 70 196
2015 98 84 235
2016 119 102 286
2017 154 131 367
2018 187 159 445

De verdere vertaling van het aantal territoria naar de effectieve populatiegrootte vormde geen onderwerp van deze analyse, maar wordt ook gepresenteerd in tabel 4.1. Toch is het niet onbelangrijk om ook hier even bij stil te staan. Momenteel wordt er in het SBP bever verondersteld dat 40 % van alle territoria bezet wordt door slechts één bever en dat in de overige, zogenaamde reproductieve eenheden, vier bevers per familie aanwezig zijn. Dit levert een factor van 2.8 op in de verhouding van het aantal bevers op het aantal territoria. Hoewel vier bevers per familie een redelijke aanname is (Collen and Gibson 2001; Müller-Schwarze and Sun 2003; Zahner and Schwab 2005; Campbell et al. 2005; Niewold 2012), lijkt een aandeel van 40 % eenlingen eerder hoog in vergelijking met verschillende andere populaties in Europa (Niewold 2012). Wel moet daarbij onderscheid worden gemaakt tussen groeipopulaties en verzadigde kernpopulaties, waarbij het aandeel eenlingen bij de eerste categorie aanzienlijk hoger blijkt te liggen (Niewold 2012). De gehanteerde 40 % is gebaseerd op een samengestelde analyse van het aantal beverterritoria in verschillende gebieden in Nederland tot 2012, tijdens een periode van sterke populatiegroei, en lijkt daarbij dus eerder een bovengrens. Wel wordt in de Vlaamse veronderstelling geen rekening gehouden met de mogelijke aanwezigheid van gekoppelde bevers zonder jongen, een aandeel dat, vooral bij dichte populaties, behoorlijk kan oplopen (Kaandorp and Lange 2010). Toch is vooral het aandeel eenlingen in dit geval de meest belangrijke veronderstelling aangezien zowel families als gekoppelde bevers die nog geen jongen voortbrengen als reproductieve eenheden worden beschouwd (Niewold 2012). De gunstige staat van instandhouding voor bever in Vlaanderen wordt immers niet in functie van een aantal territoria of aantal bevers gedefinieerd maar werd vastgelegd op 100 reproductieve eenheden (Agentschap voor Natuur en Bos 2015). Dit betekent dat het minimaal aantal territoria van 159, zoals geschat voor 2018 onder de huidige veronderstellingen correspondeert met 445 bevers ofwel 95 reproductieve eenheden. Bij een aandeel van slechts 37 % eenlingen in de populatie, zouden 159 territoria overeenkomen met de gunstige staat van instandhouding van 100 reproductieve eenheden voor Vlaanderen. Al deze bedenkingen geven aan dat de gemaakte veronderstellingen in de omrekening van territoria naar concrete instandhoudingsdoelstellingen in die mate conservatief zijn dat het risico op overschatting van het aantal reproductieve eenheden zeer beperkt is.

Tenslotte bleek uit een meer gedetailleerde analyse van de precisie dat een mogelijke overschatting van het aantal bezette territorium vooral gerelateerd was aan meer afgelegen territoria die bij controle niet langer bezet bleken. In deze gevallen kan het gaan om een bezetting door zwervende, individueel disperserende bevers. In veel gevallen gaat het om dieren in hun tweede levensjaar, een groep die het dispersieve potentieel van de populatie uitmaakt maar tegelijk de meest kwetsbare groep binnen die populatie vormt (Belova 2012). Dergelijke territoria vertonen een grotere kans om opnieuw onbezet te raken dan territoria die door een paar worden bezet (Campbell et al. 2005). Om de precisie van de monitoring nog te verhogen kan het daarom aangewezen zijn om nieuwe, geïsoleerd gelegen territoria pas in de databank op te nemen wanneer deze minstens twee jaar op rij bezet blijken. Naast het verlagen van de kans op overschatting zou dit bovendien de kans verlagen om een te hoog aandeel van territoria met eenlingen in de gegevens op te nemen.

Referenties

Collen, P, and RJ Gibson. 2001. “The general ecology of beavers (Castor spp.), as related to their influence on stream ecosystems and riparian habitats, and the subsequent effects on fish - a review.” Reviews in Fish Biology and Fisheries 10 (4): 439–61.

Müller-Schwarze, D, and L Sun. 2003. The beaver: natural history of a wetlands engineer. Ithaca, New York: Cornell UniversityPress.

Zahner, VS, and G Schwab. 2005. Der Biber. Die Rückkehr des Burgherren. Amberg, Germany: Buch und Kunstverlag Oberpfalz.

Campbell, RD, F Rosell, BA Nolet, and VAA Dijkstra. 2005. “Territory and group sizes in Eurasian beavers (Castor fiber): echoes of settlement and reproduction?” Behavioral Ecology and Sociobiology 58 (6): 597–607.

Niewold, FJJ. 2012. De beverpopulaties tot het voorjaar van 2012. Niewold Wildlife Infocentre, Rapport NWI-BE2012-05.

Kaandorp, M., and C Lange. 2010. “15 jaar bevers in de Gelderse Poort.” Zoogdier 21 (3): 8–12.

Agentschap voor Natuur en Bos. 2015. Soortenbeschermingsprogramma voor de Europese bever (Castor fiber) in Vlaanderen. Brussel, Belgie: Agentschap voor Natuur en Bos.

Belova, O. 2012. “Beaver Castor fiber L. social communities as indicator of the local species state: forest natural disturbance or contributor.” In 6th International Beaver Symposium, 23. September. Ivanić Grad, Croatia.