2 Voorbereiding
We baseren ons op de individuele waarnemingen die het Agentschap voor Natuur en Bos digitaal aanleverde aan het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. In eerste instantie moeten we van elke waarneming over volgende informatie beschikken:
- Locatie als x en y coördinaten in de Lambert 72 projectie (EPSG 31370). Waarnemingen zonder coördinaten zijn onbruikbaar.
- Telblok dat onderzocht wordt. Merk op dat de locatie van een waarneming buiten het huidige telblok kan liggen. Een veel voorkomend probleem zijn telbloknummers die niet in de officiële lijst voorkomen (o.a. door tikfouten). In de mate van het mogelijke hebben we die manueel rechtgezet. Waar dat niet mogelijk was, hebben we ze toegekend aan het telblok dat de waarneming bevat. Een waarneming met een foutief telbloknummer dat we niet manueel konden rechtzetten en buiten een telblok viel, moeten we noodgedwongen verwijderen uit de analyse.
- Datum van de monitoring. De combinatie van het telbloknummer en de datum van de monitoring definieert een unieke telling. Dat is van belang bij de clustering. We veronderstellen dat alle waarnemingen van patrijs tijdens een unieke telling verschillende dieren zijn. Bij een aantal waarnemingen ontbrak de datum. Elk van deze waarnemingen beschouwen we daarom noodgedwongen als een unieke telling (met slechts een waarneming).
- Code van de waarneming.
Waarnemingen met de code
KN
(koppel zonder roepactiviteit) ofKR
(koppel met roepachtiviteit) beschouwen we als waarneming van een koppel. Alle overige waarnemingen zetten we in een tweede groep waarnemingen, ongeacht de code. Ook wanneer de code niet overeenkomt met een van de voorgeschreven codes in Anonymous (2021), plaatsen we de waarneming in deze tweede groep.
Hoewel de lokale jager vaak samen met de externe partij de tellingen uitvoerde, diende de lokale jager zijn eigen telgegevens ook te rapporteren. Dit heeft als gevolg dat we voor de betrokken telblokken meer tellingen beschikbaar hebben dan voor de andere telblokken. Voor de telblokkken met tellingen door zowel de lokale jager als de externe partij, gebruiken we voor deze analyse enkel de waarnemingen van de externe partij. Door omstandigheden heeft de externe partij, na overleg met de opdrachtgever, een beperkt aantal telblokken slechts gedeeltelijk onderzocht. Deze telblokken houden we voorlopig buiten beschouwing voor deze analyse.
Aangezien we in principe vier tellingen per telblok hebben, is de kans reëel dat we patrijzen tijdens meerdere tellingen waarnemen. Hoe dichter bij elkaar twee waarnemingen van een verschillende telling zijn, hoe groter de kans dat het over hetzelfde dier gaat. Voor meer informatie over het combineren van telgegevens van meerdere tellingen verwijzen we naar de toelichting van de analysemethode (Scheppers & Carmen, 2021).
We starten eerst met alle waarnemingen van koppels. In eerste instantie beschouwen we elke waarneming als afzonderlijke cluster. Vervolgens kijken we welke paar waarnemingen van verschillende tellingen1 het dichtst bij elkaar gelegen zijn. Als de afstand tussen deze waarnemingen kleiner dan of gelijk is aan 336 m, bundelen we de waarnemingen in dezelfde cluster. Voor meer informatie over het tot stand komen van deze afstand verwijzen we naar (Scheppers & Carmen, 2021). Vervolgens gaan we opnieuw op zoek naar de tweede dichtst bij elkaar gelegen clusters met waarnemingen van verschillende tellingen. Bestaan beiden clusters elk uit een waarneming dan is de clusterafstand gelijk aan de afstand tussen deze twee waarnemingen. Van zodra een cluster uit meerdere waarnemingen bestaat, bereken we alle afstanden tussen alle mogelijke paren van waarnemingen tussen beide clusters. De clusterafstand is dan de maximale afstand tussen een puntenpaar. Zolang deze afstand kleiner blijft dan 336 m voegen we de twee clusters samen en blijven we zoeken naar de dichtst bij elkaar gelegen clusters. Liggen de dichtst bij elkaar gelegen clusters op meer dan 336 m, stoppen we de clustering van de koppels. Op deze manier past elke cluster binnen een cirkel met diameter 336 m. Elke cluster bevat bovendien maximum één waarneming per unieke telling.
In een tweede stap voegen we alle overige waarnemingen als afzonderlijke clusters toe. We herhalen hetzelfde algoritme. Afhankelijk van de afstand en de telling, voegen we deze toe aan bestaande clusters van de koppels of aan nieuwe clusters. Deze resulterende clusters kunnen we in drie groepen opdelen:
- clusters met minstens een waarneming van een koppel (al dan niet roepend).
- clusters met waarnemingen uit minstens twee tellingen waarbij nooit een koppel waargenomen is.
- clusters met slechts een waarneming en deze waarneming is anders dan een koppel.
De eerste groep tellen we als een koppel. De tweede groep tellen we als een half koppel. De derde groep telt niet mee voor het bepalen van het aantal koppels. We wijzen de clusters toe aan de telblokken a rato van het aantal waarnemingen van de cluster in het telblok. Bijvoorbeeld liggen 3 van de 5 waarnemingen van een cluster in eenzelfde telblok, dan wijzen we deze cluster voor 60% toe aan het telblok.
In een laatste stap sommeren we per groep de clusters per telblok en vermenigvuldigen we dit getal met het overeenkomst aantal koppels per cluster (1, 0.5 of 0). Dit geeft ons een schatting van het aantal koppels per telblok. Verder weten we van elke telblok tot welke wildbeheereenheid (WBE) deze behoort, wat de oppervlakte open ruimte is en of deze telblok al dan niet door de externe partij onderzocht is.
References
zelfde telblok en andere datum, of ander telblok ongeacht de datum↩︎