3 Overzicht van de resultaten
3.1 Groeiplaatsen per meetcyclus
Onderstaande interactieve kaart geeft een overzicht van alle tellingen uitgevoerd in kader van de vaatplantenmeetnetten (na preprocessing). De grafiek rechts van de kaart geeft de distributie van de Floroncodes weer voor de twee afgewerkte meetcycli. De filters laten toe om een soort en een meetcyclus te selecteren. Je kan ook kiezen om al dan niet nulwaarnemingen te visualiseren. Wanneer je met de cursor een bepaald punt op de kaart aanduidt, zie je de soortnaam en de Floron-code van de groeiplaats.
Voor een aantal kwetsbare soorten vervagen we de exacte locaties van de groeiplaatsen tot op het niveau van een 5 km x 5 km hok (op basis van het Lambert 72 coördinaten systeem). We plaatsen een punt in het centrum van het 5 km x 5 km hok waar de groeiplaats zich bevindt. Daarbij voegen we nog een willekeurige spreiding van de punten toe rond het centrum van het hok zodat de verschillende punten minder overlappen. De punten worden gespreid over een afstand van -50 meter tot +50 meter ten opzichte van het centrum, zowel voor de x-coördinaten als de y-coördinaten. We tonen ook de hokken waar er een vervaging is toegepast.
De vervaging passen we toe voor volgende soorten: fijn goudscherm, gesteelde zoutmelde, harlekijn, honingorchis, klimopklokje, koprus, purperorchis, ronde zegge, veenmosorchis en welriekende nachtorchis.
3.2 Totale populatiegrootte voor Vlaanderen per meetcyclus
Tabel 3.1 toont de totale populatiegrootte (gebaseerd op de middens van de Floron-klassen) en de range tussen de minimale en maximale populatiegrootte (gebaseerd op de onder- en bovengrens van de Floron-klassen) per meetcyclus voor de Vlaams prioritaire soorten. De tabel toont ook de relatieve verschillen tussen de meetcycli en de mate waarin de range tussen de minimale en maximale populatiegrootte overlappen voor beide meetcycli.
Voor de populatiegroottes per meetnetlocatie verwijzen we naar Bijlage A.
Soort | Variabele | 2016 - 2018 | 2019 - 2021 | Relatief verschil | Overlap range |
---|---|---|---|---|---|
Driekantige bies | opp (m²) | 678 [140-1216] | 183 [73-293] | -73 % | 13 % |
Duingentiaan | aantal | 32029.5 [8406-55653] | 116170 [69914-162426] | +263 % | 0 % |
Fijn goudscherm | aantal | 982 [358-1606] | 38 [26-50] | -96 % | 0 % |
Gesteelde zoutmelde | opp (m²) | 111 [21-201] | 397.5 [88-707] | +258 % | 16 % |
Grote bremraap | aantal | 2561 [572-4550] | 1391.5 [352-2431] | -46 % | 44 % |
Harlekijn | aantal | 41.5 [28-55] | 279 [53-505] | +572 % | 0 % |
Honingorchis | aantal | 36019 [9207-62831] | 17355.5 [6881-27830] | -52 % | 33 % |
Kleine schorseneer | aantal | 987.5 [263-1712] | 1258 [522-1994] | +27 % | 69 % |
Kleine wolfsklauw | aantal | 276.5 [52-501] | 96 [96-96] | -65 % | 10 % |
Klimopklokje | opp (m²) | 726.5 [223-1230] | 648.5 [237-1060] | -11 % | 83 % |
Koprus | aantal | 84.5 [44-125] | 2750.5 [501-5000] | +3155 % | 0 % |
Krabbenscheer | aantal | 8973 [1793-16153] | 10252 [1903-18601] | +14 % | 85 % |
Moerassmele | opp (m²) | 327.5 [80-575] | 275.5 [50-501] | -16 % | 80 % |
Plat fonteinkruid | opp (m²) | 0.5 [0-1] | 0 [0-0] | -100 % | 0 % |
Polei | opp (m²) | 278 [51-505] | 1146.5 [228-2065] | +312 % | 14 % |
Purperorchis | aantal | 3548.5 [732-6365] | 7708 [5102-10314] | +117 % | 13 % |
Ronde zegge | opp (m²) | 657.5 [185-1130] | 702 [162-1242] | +7 % | 90 % |
Slank wollegras | opp (m²) | 829 [151-1507] | 58 [16-100] | -93 % | 0 % |
Spits fonteinkruid | opp (m²) | 240.5 [72-409] | 16 [5-27] | -93 % | 0 % |
Stekende bies | opp (m²) | 241 [105-377] | 280.5 [51-510] | +16 % | 71 % |
Veenmosorchis | aantal | 17.5 [8-27] | 40 [20-60] | +129 % | 13 % |
Weegbreefonteinkruid | opp (m²) | 3024.5 [610-5439] | 2845.5 [544-5147] | -6 % | 93 % |
Welriekende nachtorchis | aantal | 3263.5 [674-5853] | 4284.5 [979-7590] | +31 % | 70 % |
Witte waterranonkel | opp (m²) | 10772.5 [2106-19439] | 14263.5 [2799-25728] | +32 % | 70 % |
De relatieve verschillen tonen we ook in Figuur 3.1. We baseren ons op het classificatiesysteem van Onkelinx et al. (2023) om de relatieve verschillen in te delen in klassen, zoals weergegeven in Tabel 3.2. Bij de classificatie houden we ook rekening met de overlapping van de range van de populatiegroottes voor beide meetnetcycli. Als deze overlapping groter is dan 75 % veronderstellen we dat de populatiegrootte stabiel blijft. Om van een sterke toename of afname te spreken, moet de overlapping steeds kleiner zijn dan 10 %.
Belangrijk om op te merken is dat deze range in populatiegrootte niet als een betrouwbaarheidsinterval geïnterpreteerd mag worden. Een betrouwbaarheidsinterval is gebaseerd op de standaardfout bij een schatting op basis van een steekproef. De range in populatiegrootte die we hier verkrijgen is het gevolg van het werken met aantalsklassen en oppervlakteklassen.
Bij de meeste andere meetnetten worden relatieve aantallen geteld. De analyse van de dagvlindermeetnetten (Westra et al., 2022), libellenmeetnetten (Westra et al., 2021) en Algemene Broedvogelmonitoring Vlaanderen (ABV) (Onkelinx et al., 2023) maakt daarom wel gebruik van betrouwbaarheidsintervallen. De classificatie van de veranderingen is gebaseerd op deze betrouwbaarheidsintervallen, zoals beschreven in de vermelde rapporten.
Code | Klasse | Relatief Verschil | Overlap range |
---|---|---|---|
++
|
sterke toename | verschil groter dan 24% | en overlap kleiner dan 10% |
+
|
toename | verschil groter dan 24% | en overlap tussen 10% en 75% |
+~
|
matige toename | verschil tussen 10% en 24% | en overlap tussen 10% en 75% |
~
|
stabiel | verschil tussen -10% en 10% | of overlap groter dan 75% |
-~
|
matige afname | verschil tussen -33% en -10% | en overlap tussen 10% en 75% |
-
|
afname | verschil kleiner dan -33% | en overlap tussen 10% en 75% |
--
|
sterke afname | verschil kleiner dan -33% | en overlap kleiner dan 10% |

Figuur 3.1: Relatief verschil in totale populatiegrootte tussen de periodes 2016 - 2018 en 2019 - 2021
3.3 Resultaten per meetnet: totalen per meetcyclus
3.3.1 Driekantige bies

Figuur 3.2: Driekantige bies (foto: Johannes Jansen)
Driekantige bies is een soort waarvan de groeiplaatsen in Vlaanderen volledig beperkt zijn tot het zoetwatergetijdegebied van Schelde. Ze groeit er vanaf Wetteren (de meest stroomopwaarts gelegen groeiplaats) tot Bornem (de meest stroomafwaarts gelegen groeiplaats). In totaal werden 10 meetnetlocaties opgevolgd.
Op de meeste groeiplaatsen is de omvang van de populaties (uitgedrukt in bezette m²) gelijk gebleven of licht toegenomen in de meetperiode 2019-2021 in vergelijking met de periode 2016-2018. Op de meetnetlocatie langs de linkeroever van de Schelde tussen Uitbergen en Schoonaarde is de soort aanzienlijk meer waargenomen in de laatste meetperiode. Langs de rechteroever tussen Uitbergen en Schoonaarde is de soort niet meer waargenomen in de laatste meetperiode, terwijl dit een van de grootste populaties was. Ook op de meest stroomafwaarts gelegen locatie in Bornem, deelgemeente Hingene, is de soort niet meer waargenomen.

Figuur 3.3: Floroncodes per vegetatievlek voor Driekantige bies

Figuur 3.4: Kaart met totale populatiegrootte van Driekantige bies per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.5: Links: totale populatiegrootte van Driekantige bies per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Driekantige bies voor Vlaanderen
3.3.2 Duingentiaan

Figuur 3.6: Duingentiaan (foto: Joachim Teunen)
Duingentiaan groeit in natte, kalkrijke duinvalleien en vochtige duingraslanden. De soort groeit vooral in gemaaide of kortbegraasde vegetaties. Ze verkiest een licht humeuze bodem (Van Landuyt et al., 2006). In Vlaanderen ligt het zwaartepunt van de verspreiding aan de Westkust, van het Westhoekreservaat in De Panne tot het militair domein nabij de IJzermonding in Nieuwpoort. Ook aan de Oostkust in de Zwinbosjes is er een kleinere populatie. De populatie duingentiaan in de Vlaamse kustduinen werd voor de periode 2012-2014 op 500-5000 individuen geschat (Provoost et al., 2015).
In vergelijking met de meetnetperiode 2016-2018 is de totale kustpopulatie van duingentiaan spectaculair toegenomen in de periode 2019-2021. Dit is echter volledig te wijten aan één deelpopulatie in de Guichelheilpanne in het Vlaams natuurreservaat ‘De Westhoek’ waar in de tweede periode tot gemiddeld 100.000 (min 66.000 – max 137.000) exemplaren geschat werden in tegenstelling tot gemiddeld 855 (min 268 – max 1442) exemplaren in de eerste periode. Op de andere locaties zijn de populaties eerder stabiel gebleven of zelfs afgenomen. Er moet wel vermeld worden dat de aantallen erg kunnen verschillen naargelang de klimatologische omstandigheden. In de erg droge nazomers in bepaalde jaren waren veel minder of geen exemplaren te zien op vele locaties.

Figuur 3.7: Floroncodes per vegetatievlek voor Duingentiaan

Figuur 3.8: Kaart met totale populatiegrootte van Duingentiaan per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.9: Links: totale populatiegrootte van Duingentiaan per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Duingentiaan voor Vlaanderen
3.3.3 Fijn goudscherm

Figuur 3.10: Fijn goudscherm (foto: Antoon Derycke)
Fijn goudscherm is een soort van hoge schorren in zilte terreinen. De enige groeiplaats van de soort in Vlaanderen bevindt zich in het natuurreservaat het Zwin in Knokke. Tot enkele jaren terug kwam de soort ook voor in de Dievengatkreek palend aan het Zwin, waar de soort in 2011 herontdekt werd na een afwezigheid van 126 jaar. In de periode 2012-2014 werd de totale populatie op 50-500 geschat (Provoost et al., 2015). De populatie aan de Dievengatkreek is intussen verdwenen gegaan door werken voor de uitbreiding van het Zwin. De locatie in het Zwin is dan ook de enige die in het kader van de meetnetten Vlaams prioritaire plantensoorten opgevolgd wordt. In Nederland komt de soort verspreid voor, met name in Zeeland en in de Waddeneilanden (https://www.verspreidingsatlas.nl/0170) maar ook daar gaat de soort sterk achteruit.
Volgens de tellingen is fijn goudscherm sterk achteruitgegaan tussen de periode 2016-2018 (schatting van 358-1606 individuen) en de periode 2019-2021 (schatting 17-58 individuen). In 2023 werd tijdens veldwerk door het INBO in het Zwin evenwel weer een uitbreiding vastgesteld buiten de vastgestelde meetnetlocatie. Deze locatie zal toegevoegd worden aan het meetnet.

Figuur 3.11: Floroncodes per vegetatievlek voor Fijn goudscherm

Figuur 3.12: Kaart met totale populatiegrootte van Fijn goudscherm per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.13: Links: totale populatiegrootte van Fijn goudscherm per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Fijn goudscherm voor Vlaanderen
3.3.4 Gesteelde zoutmelde

Figuur 3.14: Gesteelde zoutmelde (foto: Ward Vercruysse)
Gesteelde zoutmelde groeit op open en zandige gedeelten van buitendijkse, zilte schorren, vaak in de overgang tussen zeekraalvegetaties en kweldergrasvegetaties op plaatsen die slechts onregelmatig en kortstondig met zeewater overstromen (Van Landuyt et al., 2006)). In de periode 2012-2014 werd de totale populatie op 5000-50.000 geschat door Provoost et al. (2015). Deze schatting is gebaseerd op het aantal bezette vierkante meters en niet op basis van aantalsklassen zoals bij de soortenmeetnetten.
Sinds 2016 is Gesteelde zoutmelde slechts op twee locaties aan de kust gevonden, nl. in het Vlaams natuurreservaat ‘het Zwin’ te Knokke en in het Vlaams natuurreservaat ‘de Baai van Heist’. In het Zwin werd tijdens de tweede cyclus in 2019-2021 vier keer meer gesteelde zoutmelde waargenomen dan in de cyclus 2016-2018 (gemiddelde schatting van 100 m² naar 400 m²). In het Vlaams natuurreservaat ‘de Baai van Heist’ is de soort in de tweede meetcyclus niet meer teruggevonden. Of de soort er echt verdwenen is blijft echter onzeker, omdat het een uiterst kleine populatie is van enkele individuen (schatting van 1-5 m² in de eerste meetnetcyclus).

Figuur 3.15: Floroncodes per vegetatievlek voor Gesteelde zoutmelde

Figuur 3.16: Kaart met totale populatiegrootte van Gesteelde zoutmelde per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.17: Links: totale populatiegrootte van Gesteelde zoutmelde per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Gesteelde zoutmelde voor Vlaanderen
3.3.5 Grote bremraap

Figuur 3.18: Grote bremraap (foto: Wouter Van Landuyt)
Grote bremraap is een parasiet op gewone brem. Grote bremraap is te vinden op droge, voedselarme, zwak zure zandgronden met een niet te dichte begroeiing, zoals open eiken-berkenbos, in parken en landgoederen, langs zandige wegbermen en dijkhellingen, heiden, schrale graslanden met bremstruwelen en uit cultuur genomen landbouwland met opslag van brem. In dit laatste geval betreft het vaak een tijdelijke vestiging, die inspeelt op het aanbod van jonge bremstruiken, maar na verloop van tijd verdwijnt, vermoedelijk als een gevolg van zowel vegetatieverdichting als aftakeling van de ouder wordende, nauwelijks verjongende bremstruiken (Van Landuyt et al., 2006).
De totale schattingen voor alle meetnetlocaties dalen van 574-4555 bloeistengels in de periode 2016-2018 naar 351-2430 bloeistengels in de periode 2019-2021. Beide schattingen overlappen echter wel. Zowel tijdens de eerste meetnetcyclus als tijdens de tweede meetnetcyclus werd op een aantal meetnetlocaties geen grote bremraap gevonden. Dit hoeft niet noodzakelijk te duiden op het volledig verdwijnen van de soort. Het kan ook zijn dat de populatie in bepaald jaar niet bloeit en gezien de rest van de plant ondergronds zit dus ook niet opgemerkt wordt.

Figuur 3.19: Floroncodes per vegetatievlek voor Grote bremraap

Figuur 3.20: Kaart met totale populatiegrootte van Grote bremraap per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.21: Links: totale populatiegrootte van Grote bremraap per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Grote bremraap voor Vlaanderen
3.3.6 Harlekijn

Figuur 3.22: Harlekijn (foto: Kevin Feytons)
Harlekijn is in Vlaanderen een soort van open lichtrijke locaties, meestal op vrij vochtige substraten, dikwijls onder invloed van basische kwel. Ze groeit in habitats zoals blauwgraslanden, schrale hooilanden en vochtige duingraslanden. Harlekijn verdraagt zowel zwak zure als zwak basische gronden (Van Landuyt et al., 2006). In Wallonië komt de soort ook voor op droge kalkgraslanden.
Harlekijn wordt in Vlaanderen in het kader van dit meetnet opgevolgd op de twee resterende groeiplaatsen in de Demervallei. De locatie aan het kasteel van Horst is spontaan opgedoken, maar mogelijks afkomstig van inzaai in een tuin in Horst enkele honderden meters verder. Deze tuin is ingezaaid met materiaal uit Beauraing (België), dus met autochtoon materiaal. De totale populatieschatting bedroeg in de periode 2016-2018 26-50 exemplaren, in de periode 2019-2021 nam de schatting toe tot 51-500 exemplaren. Dit was hoofdzakelijk te wijten aan de toename van de populatie op de oorspronkelijke locatie in Rillaar. In 2015 werd ook één exemplaar gevonden in de Karthuizerduinen in Oostduinkerke maar daar is de soort in 2016-2018 niet meer terugg

Figuur 3.23: Floroncodes per vegetatievlek voor Harlekijn

Figuur 3.24: Kaart met totale populatiegrootte van Harlekijn per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.25: Links: totale populatiegrootte van Harlekijn per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Harlekijn voor Vlaanderen
3.3.7 Honingorchis

Figuur 3.26: Honingorchis (foto: Hans Van Steenbrugge)
In Vlaanderen is honingorchis beperkt tot vochtige tot natte, iets oudere duinpannen met humeuze bodem. De soort verkiest voedselarme, kalkrijke bodems (Van Landuyt et al., 2006). Momenteel is de verspreiding van honingorchis in Vlaanderen beperkt tot de Westkust (van het Westhoekreservaat in De Panne tot de IJzermonding in Nieuwpoort. In de periode 1939-1972 waren er echter ook groeiplaatsen aan de Midden- en de Oostkust (Van Rompaey & Delvosalle, 1972).
In totaal werden in het kader van de soortenmeetnetten 15 (deel-)populaties opgevolgd waarvan er 8 in het Westhoekreservaat en onmiddellijke omgeving (Zwarte Hoek) in de Panne liggen, 1 in het waterwingebied de Doornpanne en 5 in het Vlaams natuurreservaat Ter Yde in Oostduinkerke. De populaties in het natuurreservaat ‘De Westhoek’ lijken sterk af te nemen, maar dat is mogelijk te wijten aan een minder intensieve inventarisatie-inspanning, alhoewel er misschien ook wel een reële achteruitgang is. Ondertussen is de soort ook opgedoken in het zuidelijk gedeelte van de Westhoek, maar voorlopig nog in kleine aantallen. In Ter Yde lijken de meeste deelpopulaties stabiel of in vele gevallen zelfs in aantal individuen toe te nemen. Ook in het militair domein palend aan de IJzermonding in Nieuwpoort neemt de populatie aanzienlijk toe van 12-50 exemplaren in 2017 tot 51-500 exemplaren in 2020. In het waterwingebied de Doornpanne in Koksijde werden pas vanaf de meetcyclus 2019-2021 honingorchissen ingemeten. In 2020 werden toen 51-500 individuen ingeschat. In de daaropvolgende cyclus 2022-2023 werden weer minder exemplaren ingeschat, nl. 2-5 exemplaren in 2022.

Figuur 3.27: Floroncodes per vegetatievlek voor Honingorchis

Figuur 3.28: Kaart met totale populatiegrootte van Honingorchis per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.29: Links: totale populatiegrootte van Honingorchis per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Honingorchis voor Vlaanderen
3.3.8 Kleine schorseneer

Figuur 3.30: Kleine schorseneer (foto: Jan Van Uytvanck)
In Vlaanderen groeit kleine schorseneer in schrale graslanden die ofwel als blauwgraslanden of als heischrale graslanden worden gedefinieerd. Het aantal locaties dat sinds 2000 nog rest is zeer beperkt.
Kleine schorseneer wordt in Vlaanderen opgevolgd op vier locaties. Op de locaties met de grootste populaties wijzen de schattingen van de vrijwilligers op een toename van de populatie. Tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 werd de Vlaamse populatie op 263-1712 exemplaren geschat, tijden de meetnetcyclus 2019-2021 op 522-1994 exemplaren. De grootste populaties zijn gelegen in het natuurreservaat ‘De Pomperik’ in Diepenbeek. Op alle andere locaties gaat het om een zeer kleine populaties.

Figuur 3.31: Floroncodes per vegetatievlek voor Kleine schorseneer

Figuur 3.32: Kaart met totale populatiegrootte van Kleine schorseneer per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.33: Links: totale populatiegrootte van Kleine schorseneer per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Kleine schorseneer voor Vlaanderen
3.3.9 Kleine wolfsklauw

Figuur 3.34: Kleine wolfsklauw (foto: Nathan)
Kleine wolfsklauw is na 2000 maar op twee nabij elkaar gelegen locaties in de Mechelse Heide gevonden. Deze ‘met uitsterven bedreigde’ soort kwam vroeger wijder verspreid voor in de Kempen, met een zwaartepunt in de Limburgse Kempen (Van Landuyt et al., 2006; Van Rompaey & Delvosalle, 1972). Het is een soort van open plekken in droge heide en gaat in heel Europa sterk achteruit en staat op de Europese Rode Lijst van varens en wolfsklauwen als ‘near threatened’ (Criado et al., 2017).
Op deellocatie ‘Mechelse Heide1 (d7-34-33)’ werd in de eerste meetnetcyclus 2016-2018 slechts één exemplaar van kleine wolfsklauw gevonden dat in de tweede meetnetcyclus 2019-2021 niet meer werd teruggevonden. Op de andere deellocatie ‘Mechelse Heide2 (d7-44-11)’ werd in de eerste meetnetcyclus 2016-2018 één punt ingemeten met een schatting van 51-500 exemplaren. In de tweede meetnetcyclus 2019-2021 werd veel preciezer gewerkt en werden 96 punten ingemeten met telkens 1 exemplaar. Beide schattingen op deellocatie ‘Mechelse Heide2 (d7-44-11)’ overlappen dus en dit betekent niet noodzakelijk een achteruitgang.

Figuur 3.35: Floroncodes per vegetatievlek voor Kleine wolfsklauw

Figuur 3.36: Kaart met totale populatiegrootte van Kleine wolfsklauw per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.37: Links: totale populatiegrootte van Kleine wolfsklauw per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Kleine wolfsklauw voor Vlaanderen
3.3.10 Klimopklokje

Figuur 3.38: Klimopklokje (foto: Marc Herremans)
Klimopklokje komt voor op natte, venige, voedselarme en zure terreinen zoals veenmoerassen, plagplekken en natte heiden in de Kempen. De soort groeit vaak tussen veenmostapijten, samen met moerasviooltje en tormentil (Van Landuyt et al., 2006). In 2021 is de soort ook weer teruggevonden in het Brugse Houtland (https://waarnemingen.be/) maar deze locatie zit nog niet in dit meetnet.
Klimopklokje wordt in dit meetnet opgevolgd op 8 locaties. De totale populatiegrootte van klimopklokje werd in de meetnetcyclus 2016-2018 geschat op 222-1225 m² en is in de tweede meetnetcyclus 2019-2021 nauwelijks gewijzigd (237-1060 m²). De meeste locaties herbergen erg kleine populaties, enkel in het natuurreservaat De Zegge in Geel vinden we nog een relatief grote populatie. In het natuurreservaat De Zegge werd de populatie in de meetnetcyclus 2016-2018 op 133-604 m² en in de meetnetcyclus 2019-2021 op 199-945 m². Op de locatie ‘Watereinde’ in de Laakvallei bij de gemeente Veerle zijn de schatting wel erg gedaald: van een schatting van 50-500 m² in de meetnetcyclus naar een schatting van 1-5 m². Op alle andere locaties gaat het om zeer lage aantallen. Op de locatie ‘Langendonk - Oolens Broek’ werd klimopklokje in de tweede meetnetcyclus niet meer waargenomen.

Figuur 3.39: Floroncodes per vegetatievlek voor Klimopklokje

Figuur 3.40: Kaart met totale populatiegrootte van Klimopklokje per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.41: Links: totale populatiegrootte van Klimopklokje per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Klimopklokje voor Vlaanderen
3.3.11 Koprus
Koprus is een pionierssoort van relatief voedselarme, vochtige, zandige akkers, plaatsen met ondiepe plassen met stagnerend water gedurende de winter en greppels tussen akkers en natte heide (Van Landuyt et al., 2006). Koprus is een éénjarige soort waarvan de aantallen sterk kunnen fluctueren jaar per jaar.
Op de enige vindplaats in Vlaanderen, nl. ‘Dassenaarde’ is de soort sterk toegenomen. In de eerste meetnetcyclus 2016-2018 werden er een schatting opgemaakt van 44-125 exemplaren, in 2019-2021 was de schatting 501-5000 exemplaren.

Figuur 3.42: Floroncodes per vegetatievlek voor Koprus

Figuur 3.43: Kaart met totale populatiegrootte van Koprus per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.44: Links: totale populatiegrootte van Koprus per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Koprus voor Vlaanderen
3.3.12 Krabbenscheer

Figuur 3.45: Krabbenscheer (foto: Wouter Van Landuyt)
Het oorspronkelijk areaal van krabbenscheer in België, zoals het gedocumenteerd werd door Van Rompaey & Delvosalle (1972), was in hoofdzaak beperkt tot de brede omgeving van de Scheldevallei tussen Gent en Antwerpen. Krabbenscheer groeide er in afgesneden zijarmen van de rivier en in sloten en turfputten in laagveengebieden. Ook ten noorden van Lokeren en in de omgeving van Mechelen bevonden zich traditionele groeiplaatsen (Van Landuyt et al., 2006). De natuurlijke verspreiding is zeer sterk achteruitgegaan door watervervuiling, omvorming van de turfputten tot private visvijvers maar ook door predatie door watervogels waaronder de invasieve Canadese gans. Tegenwoordig wordt de krabbenscheer veel (illegaal) uitgezet vanuit tuinvijvers in regio’s waar hij oorspronkelijk niet voorkwam waardoor het natuurlijk areaal nog moeilijk te onderscheiden is tussen alle introducties (Verloove et al., 2023). In dit meetnet werden slechts drie locaties opgenomen: de twee oorspronkelijke locaties die nog resteerden (Blaasveldbroek en het vormingsstation in de Antwerpse haven nabij het natuurreservaat ‘de Kuifeend’) en eveneens een officieel gedocumenteerd herintroductieproject met autochtoon materiaal uit het natuurreservaat ‘de Damvallei’ in Destelbergen.
De totale geschatte populatie krabbenscheer op de drie geselecteerde meetnetlocaties steeg heel licht van 1793-16153 exemplaren in de eerste meetnetcyclus naar 1903-18601 in de tweede meetcyclus, maar beide schattingen overlappen in hoge mate. De grootste stijging vond plaats in het natuurreservaat ‘de Damvallei’, waar het introductie-experiment met kooien tegen vraatschade lijkt aan te slaan en er nu ook de helft van deze populatie buiten de afgesloten kooien groeit. De populatie steeg er van 4-10 exemplaren in 2016-2018 naar 600-6000 exemplaren in 2019-2021. In het Blaasveldbroek steeg de populatie van 28-55 exemplaren in 2016-2018 naar 102-1000 exemplaren in 2019-2021. Op de groeiplaats aan het vormingsstation nabij ‘De Kuifeend’ in de Antwerpse haven daalde de geschatte populatie echter van 1761-16088 exemplaren in 2016-2018 naar 1198-11601 in 2019-2021 maar deze schattingen overlappen grotendeels.

Figuur 3.46: Floroncodes per vegetatievlek voor Krabbenscheer

Figuur 3.47: Kaart met totale populatiegrootte van Krabbenscheer per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.48: Links: totale populatiegrootte van Krabbenscheer per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Krabbenscheer voor Vlaanderen
3.3.13 Moerassmele

Figuur 3.49: Moerassmele (foto: Willem Jan Emsens)
Moerassmele is een soort van in de zomer droogvallende, maar niet uitdrogende venoevers. De pH van het oppervlaktewater is meestal zwak zuur. Een minerale, fijnzandige tot lemige bodem met hoogstens enkele centimeters organisch materiaal erbovenop lijkt een belangrijke vereiste. Bovendien heeft de soort, binnen dat zure watermilieu, nood aan aanrijking met iets basenrijker water in de wortelzone, bv. afkomstig van diep grondwater. Ze kan dan ook worden aangetroffen in overgangszones naar circumneutraal, eventueel hoogproductief moerasveen. Moerassmele zal verdwijnen indien veenvorming optreedt, maar kan opnieuw uit de zaadbank kiemen na plaggen. Verzuring of aanrijking met nutriënten leiden spoedig tot het verdwijnen van de plant, omdat andere soorten dan competitief dominant worden, in eerste instantie vaak moerasstruisgras en waternavel (Van Landuyt et al., 2006). In de periode 1972-2004 werd de soort nog in 13 kilometerhokken gevonden maar daarvan rest er nog slechts één groeiplaats in ‘Het Turnhouts’ vennengebied. Hier werden 2 deellocaties ingemeten. Ook in Nederland gaat de soort zeer sterk achteruit (https://www.verspreidingsatlas.nl/0399#).
Op de meetnetlocatie ‘Dombergheide’ werd tijdens beide meetnetcycli geen moerassmele meer gevonden. Op de meetnetlocatie ‘Turnhouts vennengebied (b5-37-24)’ ging de populatie licht achteruit : van 80-575 m² in 2016-2018 naar 50-500 m² in 2019-2021.

Figuur 3.50: Floroncodes per vegetatievlek voor Moerassmele

Figuur 3.51: Kaart met totale populatiegrootte van Moerassmele per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.52: Links: totale populatiegrootte van Moerassmele per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Moerassmele voor Vlaanderen
3.3.14 Plat fonteinkruid

Figuur 3.53: Plat fonteinkruid (foto: Kristian Peters)
Plat fonteinkruid is een soort van matig voedselrijk tot voedselrijk (soms wat verontreinigd), licht zuur tot licht alkalisch, bicarbonaatrijk, zacht tot matig hard, stilstaand water van sloten, poelen en grotere plassen, turfputten, kanalen enz. De bodem van de groeiplaatsen bestaat vooral uit zandige of venige substraten, maar niet uit leem (Van Landuyt et al., 2006). De soort kan verward worden met spits fonteinkruid.
Er werd slechts één meetnetlocatie van plat fonteinkruid opgevolgd, een grindplas nabij Kessenich langs de Grensmaas. In de meetnetcyclus 2016-2018 werd de soort er ingeschat op minder dan 1 m², tijdens de tweede meetnetcyclus 2019-2021 werd ze er niet meer teruggevonden.

Figuur 3.54: Floroncodes per vegetatievlek voor Plat fonteinkruid

Figuur 3.55: Kaart met totale populatiegrootte van Plat fonteinkruid per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.56: Links: totale populatiegrootte van Plat fonteinkruid per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Plat fonteinkruid voor Vlaanderen
3.3.15 Polei

Figuur 3.57: Polei (foto: Roland De Jonghe)
Polei is in Vlaanderen vooral bekend van een beperkt aantal plaatsen langs de Grensmaas. Vroeger werd de soort ook langs de Schelde en de Demer aangetroffen. Nu komt ze nog alleen nog voor in pioniersgraslandjes op de oevers en dijken van de Maas. Polei is een soort van zilverschoongraslanden. Ze komt dus voor met karakteristieke soorten van locaties met wisselende grondwaterstanden, begrazing en betreding. Andere typische planten op analoge plaatsen langs de Maas zijn onder meer akkerkers, engelse alant, ruige zegge, vijfvingerkruid, zilverschoon, aardbeiklaver en geknikte vossenstaart (Van Landuyt et al., 2006). Na 2006 werd de soort ook meer en meer verwilderd gevonden in meer antropogene terreinen waaronder een aantal parken (o.a. Domein van Bouchout in de Plantentuin Meise (Ronse, 2011), Pliniuspark in Tongeren (Van Landuyt et al., 2012)). Deze parken en andere antropogene groeiplaatsen werden niet meegenomen in het meetnet.
Twee locaties langs de Grensmaas werden opgevolgd. Op de meetnetlocatie langs de Grensmaas nabij Heppeneert werd tijdens de meetnetcylus 2016-2018 slecht een populatie van 1-5 m² gevonden, tijdens de tweede meetnetcyclus 2019-2020 werd de soort niet meer teruggevonden. De populatie bij langs de Grensmaas bij Herbricht herbergt een grotere populatie. Tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 werd de populatie er op 50-500 m² ingeschat en tijdens de meetnetcylus 2019-2021 op 228-2065 m².

Figuur 3.58: Floroncodes per vegetatievlek voor Polei

Figuur 3.59: Kaart met totale populatiegrootte van Polei per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.60: Links: totale populatiegrootte van Polei per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Polei voor Vlaanderen
3.3.16 Purperorchis

Figuur 3.61: Purperorchis (foto: Wouter Van Landuyt)
Purperorchis wordt gevonden in struweelrijke kalkgraslanden en in bosranden en wegbermen op kalkhoudende bodems. In donkere bossen zijn de planten ijler en kleiner. Purperorchis is een soort die lokaal goed reageert op aangepast beheer (verhoogde lichtinval op de bosbodem, terugdringen van bodembedekkers), maar zal, gezien de specifieke standplaatsvereisten, steeds vrij zeldzaam blijven in Vlaanderen (Van Landuyt et al., 2006). Het zwaartepunt van het aantal groeiplaatsen van purperorchis in Vlaanderen is gelegen in de Voerstreek, maar ook in Haspengouw zijn er twee groeiplaatsen.
Tijdens de eerste meetnetcyclus 2016-2018 werd de totale Vlaamse populatie op 732-6365 exemplaren geschat, in de tweede meetnetcyclus 2019-2021 werd het aantal exemplaren op 5012-10314 exemplaren geschat. Het Veursbos herbergt de grootste populatie. Deze locatie bepaalt ook grotendeels de algemene trend over heel Vlaanderen. In het Veursbos werden 562-5535 exemplaren ingeschat tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 en 5001-10000 exemplaren in tijdens de meetnetcyclus 2019-2021. De andere locaties hebben veel kleinere populaties.

Figuur 3.62: Floroncodes per vegetatievlek voor Purperorchis

Figuur 3.63: Kaart met totale populatiegrootte van Purperorchis per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.64: Links: totale populatiegrootte van Purperorchis per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Purperorchis voor Vlaanderen
3.3.17 Ronde zegge

Figuur 3.65: Ronde zegge (foto: Indra Jacobs)
Ronde zegge is een grondwaterafhankelijke soort van matig productieve, natte, venige graslanden, trilvenen en sporadisch ook van mesotrofe elzenbroeken. De standplaats wordt gekenmerkt door licht mineraalrijk grondwater met een stabiel peil, dat iets onder of gelijk met het maaiveld staat. In de winter kan het waterpeil iets boven het maaiveld uitkomen (Van Landuyt et al., 2006).
Ronde zegge werd op zeven meetnetlocaties opgevolgd. Tijdens de eerste meetnetcyclus 2016-2018 werd de Vlaamse populatie op 184-1125 m² geschat, tijdens de tweede meetnetcyclus nog op 82-666 m². De populatie in het natuurreservaat Het Torfbroek te Berg herbergt een belangrijk deel van de Vlaamse populatie en de populatie is er stabiel (schatting van 57-540 m² in de eerste periode, 61-560 m² in de tweede periode)

Figuur 3.66: Floroncodes per vegetatievlek voor Ronde zegge

Figuur 3.67: Kaart met totale populatiegrootte van Ronde zegge per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.68: Links: totale populatiegrootte van Ronde zegge per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Ronde zegge voor Vlaanderen
3.3.18 Slank wollegras

Figuur 3.69: Slank wollegras (foto: Johannes Jansen)
Slank wollegras komt voor op voedselarm veen dat gevoed wordt door ijzerrijke en basenrijke kwel. Het is daardoor in Vlaanderen beperkt tot laaggelegen veengebieden in de Kempen die vanuit hoger gelegen kanalen die kalkrijk water aanvoeren uit de Maasvallei gevoed worden met basenrijke kwel. De soort is in Vlaanderen beperkt tot 2 gebieden: het natuurreservaat Buitengoor-Meergoor in Mol en Goorken in Arendonk (Van Landuyt et al., 2006).
De grootste populatie bevindt zich in het natuurreservaat Buitengoor-Meergoor. Daar werd de populatie in de meetnetcyclus 2016-2018 geschat op 150-1500 m², maar in de meetnetcyclus 2019-2021 maar op 5-44 m² (waarvan geen meer in het deelgebied Meergoor terwijl daar in de eerste periode nog 50-500 m² ingeschat werd). Dit resultaat lijkt ons weinig betrouwbaar aangezien er in 2022 wel weer waarnemingen van slank wollegras in het Meergoor plaatsvonden. In het Goorken werden er tijdens de eerste meetnetcyclus een populatie van amper 1-7 m² ingeschat en tijdens de meetnetcyclus 2019-2021 werden geen exemplaren meer waargenomen.

Figuur 3.70: Floroncodes per vegetatievlek voor Slank wollegras

Figuur 3.71: Kaart met totale populatiegrootte van Slank wollegras per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.72: Links: totale populatiegrootte van Slank wollegras per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Slank wollegras voor Vlaanderen
3.3.19 Spits fonteinkruid
Spits fonteinkruid groeit in neutrale tot licht alkalische, matig ionenrijke (matig voedselrijk), harde, zwak stromende of stilstaande wateren. De bodems zijn meestal modderig en organisch, zowel kleiig als zandig (maar niet lemig). Ondiepe drainagesloten, beken, poelen, turfgaten, (vis)vijvers en dergelijke zijn geschikte groeiplaatsen (Van Landuyt et al., 2006).
Spits fonteinkruid wordt opgevolgd op zes meetnetlocaties. De schattingen van de totale populatie van spits fonteinkruid is sterk gedaald tussen de eerste meetnetcyclus 2016-2018 en de tweede in de periode 2019-2021. Tijdens de eerste meetnetcyclus werd de totale populatie op 72-409 m² geschat, tijdens de tweede cyclus nog op 5-27 m². Opvallend is dat deze trend op te merken is op alle meetnetlocaties behalve 1 locatie (Ter Laemen) waar de populatie stabiel blijft. Er zijn ook 4 locaties waar de soort niet meer werd gevonden tijdens de tweede meetnetcyclus waarvan bij de helft ervan de soort al niet meer gevonden werd tijdens de eerste meetnetcyclus.

Figuur 3.73: Floroncodes per vegetatievlek voor Spits fonteinkruid

Figuur 3.74: Kaart met totale populatiegrootte van Spits fonteinkruid per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.75: Links: totale populatiegrootte van Spits fonteinkruid per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Spits fonteinkruid voor Vlaanderen
3.3.20 Stekende bies

Figuur 3.76: Stekende bies (foto: Johannes Jansen)
Slibrijke oevers van getijdenrivieren, brakwaterrietlanden aan de kust, en dergelijke meer vormen de groeiplaatsen van stekende bies (Van Landuyt et al., 2006). Stekende bies is momenteel bekend van drie locaties in Vlaanderen waarvan twee op opgespoten terreinen (de Hazop in Verrebroek en het Noordelijk Eiland in Hingene) en één langs de oevers van de Zeeschelde (Schor van Weert).
Stekende bies wordt in Vlaanderen op drie locaties opgevolgd. De schattingen van de Vlaamse populatie lijken min of meer stabiel (106-383 m² tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 en 51-510 m² tijdens meetnetcyclus 2019-2021). Toch zijn er enkele bedenkingen te plaatsen. Op de locatie in de Hazop in Verrebroek lijkt de populatie van 99-347 m² te dalen naar 0-5m² terwijl op het Noordelijk Eiland in Hingene de populatie juist van 5-25 m² stijgt naar 50-500 m². Voor een soort die zich voornamelijk met wortelstokken uitbreidt, lijkt ons dit toch vrij onwaarschijnlijk. Mogelijk heeft dit te maken met maaibeheer (Haazop) of graasbeheer (Noordelijk Eiland) waardoor de soort tijdelijk minder makkelijk of juist beter te inventariseren is. Dit blijkt ook uit de derde meetnetcyclus 2022-2023 (nog niet behandeld in dit rapport) waar de populatie op de Hazop zich volledig hersteld. Op de derde locatie langs de Zeeschelde op het Schor van Weert blijft de soort stabiel.

Figuur 3.77: Floroncodes per vegetatievlek voor Stekende bies

Figuur 3.78: Kaart met totale populatiegrootte van Stekende bies per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.79: Links: totale populatiegrootte van Stekende bies per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Stekende bies voor Vlaanderen
3.3.21 Veenmosorchis

Figuur 3.80: Veenmosorchis (foto: Rutger Barendse)
Veenmosorchis is een bijzonder kieskeurige soort, gebonden aan vochtige slenken in venige heidegebieden, vennen en trilvenen. Soorten die dikwijls in de buurt gevonden worden zijn witte en bruine snavelbies, zonnedauwsoorten en soms andere grote zeldzaamheden zoals ronde en tweehuizige zegge (Van Landuyt et al., 2006). De enige locatie waar de soort nog waargenomen is in Vlaanderen sinds 2000 bevindt zich in het Buitengoor te Mol. Ook in Wallonië is er slechts één groeiplaats van de soort sinds 2000 (https://waarnemingen.be). Ook in Nederland is de soort sterk achteruitgegaan (https://www.verspreidingsatlas.nl/0597#).
Tijdens de meetcyclus 2016-2018 werd de populatie op 8-27 exemplaren geschat en in de meetcyclus 2019-2021 op 15-56 exemplaren. De gemiddelde schatting is wel verviervoudigd maar de marges van de schattingen overlappen echter nog steeds. Bovendien is het een moeilijk telbare soort: de soort is zeer klein en bevinden zicht vaak op moeilijk begaanbaar terrein. Hierdoor is er dus een grotere onzekerheid op de getelde aantallen.
In ieder geval blijft dit een zeer zeldzame en uiterst bedreigde soort.

Figuur 3.81: Floroncodes per vegetatievlek voor Veenmosorchis

Figuur 3.82: Kaart met totale populatiegrootte van Veenmosorchis per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.83: Links: totale populatiegrootte van Veenmosorchis per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Veenmosorchis voor Vlaanderen
3.3.22 Weegbreefonteinkruid

Figuur 3.84: Weegbreefonteinkruid (foto: Robin Vermylen)
Weegbreefonteinkruid groeit in kalkrijke, ondiepe, zeer heldere, voedselarme, zeer fosfaat- en ammoniumarme, stilstaande tot vrij snelstromende wateren. Ze is zowel op zand als op leem te vinden. Weegbreefonteinkruid verdraagt enige vorm van beschaduwing en kan daarom lang overleven in met riet dichtgroeiende moerassen. De soort kan ook tijdelijke droogteperiodes doorstaan. Ze groeit in kwelplassen in de duinen en in bronzones, in sloten en beken in kalkmoerassen in het binnenland (Van Landuyt et al., 2006).
Weegbreefonteinkruid werd opgevolgd op 12 meetnetlocaties. De totale Vlaamse populatie van weegbreefonteinkruid is tijdens de twee meetnetcycli nauwelijks gewijzigd. In de eerste meetnetcyclus 2016-2018 werd de totale populatie op 610-5438 m², tijdens de tweede meetnetcyclus op 544-5147 m². Op één deellocatie werd de soort niet meer gevonden tijdens beide meetnetcycli, op een andere is ze niet meer teruggevonden in de meetnetcyclus 2019-2021.

Figuur 3.85: Floroncodes per vegetatievlek voor Weegbreefonteinkruid

Figuur 3.86: Kaart met totale populatiegrootte van Weegbreefonteinkruid per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.87: Links: totale populatiegrootte van Weegbreefonteinkruid per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Weegbreefonteinkruid voor Vlaanderen
3.3.23 Welriekende nachtorchis

Figuur 3.88: Welriekende nachtorchis (foto: Johan Steuperaert)
Welriekende nachtorchis is een soort van zonnige tot half beschaduwde plaatsen op vochtige tot vrij natte, voedselarme, niet bemeste, zwak zure tot kalkhoudende bodem. Welriekende nachtorchis groeit op wat zuurdere grond dan bergnachtorchis en is te vinden in heischraal grasland, kalkgraslanden, open plaatsen in bossen en bosranden, struwelen en moerassen. Voornaamste vindplaatsen lagen in de Kempen, in het noorden van Haspengouw en in de Voerstreek (Van Landuyt et al., 2006). De populatie in West-Vlaanderen (Gulke Putten, Wingene) is ondertussen uitgestorven (med. Chrsitine Verschueren).
Welriekende nachtorchis werd opgemeten op 13 meetnetlocaties. De totale Vlaamse geschatte populatie steeg van 1652-5853 exemplaren tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 naar 978-7589 exemplaren in 2019-2021.De grootste stijging in aantal geschatte exemplaren vond plaats in het natuurreservaat het Kijkverdriet waar de populatie steeg van 2-5 exemplaren tot 241-1588 exemplaren. Op één locatie (Alsbos) werd welriekende nachtorchis niet meer teruggevonden tijdens beide meetnetcycli. Ook op één deellocatie van het Turnhouts Vennengebied is de soort niet meer gevonden tijdens de meetnetcyclus 2019-2021.

Figuur 3.89: Floroncodes per vegetatievlek voor Welriekende nachtorchis

Figuur 3.90: Kaart met totale populatiegrootte van Welriekende nachtorchis per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.91: Links: totale populatiegrootte van Welriekende nachtorchis per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Welriekende nachtorchis voor Vlaanderen
3.3.24 Witte waterranonkel

Figuur 3.92: Witte waterranonkel (foto: Peter Van Der Schoot)
Witte waterranonkel is een soort van zuur, zeer zacht water en van voedselarm tot matig voedselrijk, niet verontreinigd, helder water De groeiplaatsen liggen in stilstaand water, maar ook in droogvallende oeverzones op venig zand: vennen, sloten, poelen, plassen en veenmoerassen (Van Landuyt et al., 2006).
Witte waterranonkel werd tijdens de eerste twee meetnetcycli op 45 locaties opgevolgd. Tijdens de meetnetcyclus 2016-2018 werd de totale Vlaamse populatie op 2105-19428 m² geschat, in de daaropvolgende meetnetcyclus schatte men de totale populatie op 2799-25728 m². Tijdens de eerste meetnetcyclus werd de soort niet waargenomen op 9 locaties, tijdens de tweede meetnetcyclus op 10 locaties. Op 3 locaties werd witte waterranonkel tijdens geen van beide meetnetcycli waargenomen.

Figuur 3.93: Floroncodes per vegetatievlek voor Witte waterranonkel

Figuur 3.94: Kaart met totale populatiegrootte van Witte waterranonkel per locatie voor de periode 2016-2018 en 2019-2021. Als een soort niet werd waargenomen, geven we dit weer met een X.

Figuur 3.95: Links: totale populatiegrootte van Witte waterranonkel per locatie; rechts totaal geschatte populatiegrootte van Witte waterranonkel voor Vlaanderen
Referenties
Westra, T., et. al. (2023). 10.21436/inbor.99216099