5 Conclusies
Na de daling van de gemiddelde kilometerindex die we in 2014, 2015 en 2016 vaststelden, leek de populatie zich te stabiliseren op een lager niveau. Terwijl de gemiddelde KI in de periode 2008-2013 rond 1 ree/km schommelde, oversteeg de index sinds 2014 nooit 0,75. Sinds 2017 zakte de KI tot onder 0,6. Ook de waarde voor 2021 ligt met een gemiddelde van 0,5 opnieuw aan de lage kant in vergelijking met de cijfers sinds 2014 zodat de afname zich toch verder lijkt te zetten.
In 2016 haalden we al aan dat de dalende cijfers kunnen wijzen op een daling van de reepopulatie in het Zoniënwoud. Om hier uitsluitsel over te kunnen geven, is het nodig om de mogelijke oorzaken van de achteruitgang te identificeren en om de nodige gegevens te verzamelen om die hypotheses te kunnen onderzoeken. Voorbeelden van dergelijke gegevens zijn: aantal aanrijdingen met reeën, informatie over stroperij, impact van loslopende honden, bio-indicatoren van de reepopulatie (bv. aantal embryo’s per drachtige geit, het aandeel drachtige geiten), metingen van de recreatiedruk en gegevens over de aanwezigheid van andere wilde hoefdieren. Binnen het kader van de huidige monitoring is het in kaart brengen en opvolgen van deze mogelijke factoren echter niet voorzien.
Om na te gaan of de waargenomen tendens een gevolg kan zijn van een verminderde waarnemingskans, voerden we in 2015 een bevraging uit bij de tellers. Bij hen bestond de perceptie dat de zichtbaarheid in het algemeen verminderd was, wat geheel of gedeeltelijk de daling van de KI zou kunnen verklaren. Een vergelijking van de zichtbaarheidsmetingen uit 2015 en 2018 toont weinig verschillen. De zichtbaarheid is gelijkaardig in beide jaren. Dit was ook te verwachten gezien de korte periode tussen beide metingen en het uitblijven van gebeurtenissen die de zichtbaarheid plots kunnen wijzigen (bv. stormschade, natuurbrand of grootschalige kappingen). Veranderingen in zichtbaarheid in het bos door veranderingen in de vegetatie doen zich, zolang er geen calamiteiten optreden, normaal gezien slechts op langere termijn voor. Ook de meer recente cijfers waarbij afstanden tot waargenomen reeën werden gemeten, wijzen niet op sterke verschillen in zichtbaarheid sinds 2018.
Het verder ontrafelen van de invloed van een mogelijk dalende reepopulatie en vermindering van de zichtbaarheid op de detectiekans stelt uitdagingen aan de interpretatie van de gegevens. Toch is het niet te miskennen dat de cijfers, die systematisch en gestandaardiseerd worden verzameld, sterk afgenomen zijn. Omdat er geen aanwijzingen zijn dat de detectiekans is verminderd, zeker in de periode 2015-2021, lijkt het dus plausibel om uit te gaan van een dalende populatie van reewild in het Zoniënwoud. Een gedetailleerde en geïntegreerde analyse van de waarnemingen, afstanden en zichtbaarheidsmetingen lijkt aangewezen om op zoek te kunnen gaan eventuele ruimtelijke verschillen doorheen het gebied. Deze informatie kan helpen om de oorzaken van de achteruitgang te identificeren zodat maatregelen kunnen worden uitgetest om die te stoppen en indien mogelijk om te keren.