Aanbevelingen voor beheer en/of beleid

De sluisstuwcomplexen op het Afleidingskanaal van de Leie (AKL) in Balgerhoeke en Schipdonk zijn belangrijke barrières voor stroomopwaartse vismigratie. Volgens de prioriteitenkaart vismigratie heeft dit kanaal ‘Prioriteit 2’, wat betekent dat de sluistuwcomplexen in Balgerhoeke en Schipdonk ten laatste tegen 2027 vispasseerbaar moeten gemaakt worden volgens Benelux-beschikking (M (2009) 1) en de afstemming ervan op de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Daarom dringen saneringsmaatregelen zich op om vismigratie hier mogelijk te maken.

Er gaan veel middelen naar het ontwikkelen, bouwen en verfijnen van vispassages om vissoorten in staat te stellen de migratiebarrières op waterlopen te laten passeren. De wetenschap rond het ontwerp van vispassages omvat tegenwoordig een breed scala aan disciplines, zoals biologie, ecologie, fysiologie, ecohydrologie en ‘engineering’. Zo worden de ontwerpen van de vispassages voor De Vlaamse Waterweg nv op de Bovenschelde, Leie en Dender gerealiseerd op basis van een multidisciplinaire aanpak en met inspraak van experten van o.a. De Vlaamse Waterweg nv, het Waterbouwkundig Laboratorium (WL), het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO). Meer specifiek staat het WL hierbij in voor technische (voor)ontwerpen, hydraulische modellering, schaalmodel- en CFD studies. Het WL doet dat in nauwe samenwerking met het INBO dat zijn kennis deelt over de biologie en ecologie van vissoorten: gedrag, migratiestimuli, voortplanting, habitatvereisten, zwemcapaciteiten, monitorings- en onderzoekstechnieken. Het INBO adviseert ook over de biologische en ecologische (rand)voorwaarden waaraan de ontwerpen moeten voldoen. Het INBO beveelt dan ook aan om de expertise van het WL in te roepen om tot type-oplossingen te komen in Balgerhoeke en Schipdonk.

Saneringsoplossingen

Om de longitudinale connectiviteit in het kanaal zelf en met het ‘Groot Pand’ in het bijzonder (i.e. connectiviteit met Schelde- en Leiebekken) te vergroten is het louter vanuit ecologisch perspectief wenselijk om het sluisstuwcomplex in Balgerhoeke te verwijderen. Als wegname van het knelpunt niet haalbaar en/of wenselijk is om de longitudinale connectiviteit in het kanaal en met het Groot Pand te vergroten dan is de aanleg van een migratiebevorderende, technische constructie nodig, namelijk een bepaald type vispassage. Stroomopwaartse passage van elvers is prioritair en kan wellicht ook gebeuren door een bekkenvistrap, vertical slot vispassage, De-Wit vispassage of palinggoot. Dit blijft natuurlijk wel een suboptimale oplossing in vergelijking met de complete verwijdering van het sluisstuwcomplex.

Als het mogelijk is om een continue waterstroom te laten ontsnappen langs de kunstwerken van minstens 0.05 m³/s dan kan deze gebruikt worden voor een debietzuinige technische vispassage zoals een De Wit-vispassage om de stroomopwaartse beweging van meerdere soorten te bewerkstelligen (Coenen et al., 2013). De in onbruik geraakte sluis van het complex in Balgerhoeke biedt mogelijk de ruimte voor een eenvoudige technische De Wit-vispassage. Tijdens de studieperiode bleek het gemiddelde debiet voldoende, maar de variabiliteit van de debieten te groot voor een goed functioneren van een technische vispassage. Onder het huidige beheer wordt de stuw immers slechts een aantal momenten per maand geopend in functie van peilhandhaving in het stroomopwaarts pand. Daarbij wordt de hoeveelheid af te voeren water over een relatief korte tijdspanne geloosd in het stroomafwaartse pand van Balgerhoeke. Dit ‘overtollige’ debiet zou door of over een debietzuinige vispassage veel langzamer en gespreid in de tijd kunnen geloosd worden in het stroomafwaartse pand. Hierdoor wordt er ter hoogte van de vispassage een langdurigere lokstroom gecreëerd. Dat komt de attractiviteit en de passeerbaarheid van het kunstwerk voor de stroomopwaarts migrerende visgemeenschap ten goede. Bovendien zal het meer continue debietverloop de migratie van vissen in de panden zelf ten goede komen. Voor de site van Balgerhoeke is dit een potentieel door het WL te toetsen scenario.

Als het verwijderen van de barrières of het voorzien van een technische vispassage niet mogelijk blijkt, dan is een palinggoot (die een lager debiet vereist) een laatste haalbare optie. Stroomopwaartse vismigratie in het AKL t.h.v. Balgerhoeke en Schipdonk moet ten minste voor paling gerealiseerd worden. (EU Palingverordening; EC No. 1100/2007). Een palinggoot zal echter niet leiden tot een hogere habitatdiversiteit en algemene verhoging van de ecologische kwaliteit omdat het stromingspatroon zo goed als ongewijzigd blijft. Daarnaast laat een palinggoot enkel stroomopwaartse migratie toe van één enkele soort, paling. Deze studie toont dan wel aan dat de passeerbaarheid voor de momenteel aanwezige potamodrome vissen, zoals baars, blankvoorn en pos, minder dringend is, dit is niet noodzakelijk zo voor soorten die in de toekomst belangrijk zouden kunnen zijn. Uit recent, voorlopig nog ongepubliceerd onderzoek naar het bewegingsgedrag van vissen in het stroomgebied van de Leie en de Schelde werd een sterke toename van winde geobserveerd. Deze soort in opmars legt grote afstanden af (Winter & Fredrich, 2003), en zou sterk gebaat zijn bij een hogere connectiviteit. De diadrome driedoornige stekelbaars, die via het aangepast spuibeheer wordt binnengelaten, zou op termijn ook een meer prominente soort kunnen worden in het pand Zeebrugge-Balgerhoeke. Een verhoogde connectiviteit is ook voor deze soort bijzonder relevant. Een palinggoot is daarom een absoluut minimale vereiste om ten minste passage van paling mogelijk te maken. Richtlijnen voor het ontwerp van permanente palinggoten zijn momenteel in opmaak (Vandamme et al., 2025). Ongeacht het type vispassage raden we aan een detectiesysteem te voorzien om de visoptrek op te volgen.

Hoewel het beperkte aangepaste spuibeheer en de suboptimale stroming in het pand Zeebrugge-Balgerhoeke jonge paling niet verhindert om stroomopwaarts tot Balgerhoeke te migreren, zou een frequentere opening van de schuiven in Zeebrugge en een constantere afvoer het migratiesucces bevorderen. Toepassing van het aangepast spuibeheer om glasaal binnen te laten in het AKL in Zeebrugge bleef om een aantal redenen de laatste jaren sterk onderbenut (Vandamme et al., 2024). Het is de bedoeling dat de waterbeheerder in de toekomst de toepassing van het aangepast spuibeheer in Zeebrugge optimaliseert door automatisatie en controle van de schuiven op afstand. De intrek van glasaal in Zeebrugge zal daardoor toenemen. De nood aan een vismigratiefaciliteit zoals een vispassage en/of palinggoot in Balgerhoeke en Schipdonk zal zo alleen nog maar zal toenemen. Dit betekent dat de meerwaarde van een meer frequent aangepast spuibeheer sterk afhankelijk zal zijn van de situatie stroomopwaarts ter hoogte van Balgerhoeke en Schipdonk. Zowel voor het functioneren van een vispassage als voor het migratiegedrag van vissen in de panden zelf, is het huidige debietverloop in het AKL ondermaats. Een aangepast beheer met meer continue afvoer wordt daarom sterk aangeraden.

Een vispassage t.h.v. Schipdonk zou stroomopwaarts bewegende vissen toegang geven tot de Bovenschelde en de Leie. Dat is ten zeerste aan te raden omdat het vele kilometers aan foerageer- en opgroeihabitats aanbiedt. Verwijdering van het sluisstuwcomplex is hier beperkt mogelijk omdat het bescherming biedt bij grote afvoerpieken. In welke mate jonge paling gebruik zal kunnen maken van een vispassage in Schipdonk is afhankelijk van het passagesucces t.h.v. Balgerhoeke en het effect van de omgevingscondities in het pand Balgerhoeke-Schipdonk op de opwaartse migratie van jonge paling. Als er niets verandert in het debietverloop, zal, net als voor Balgerhoeke, de vispassage moeten kunnen omgaan met plotse piekdebieten. Dan is een palinggoot mogelijks een meer haalbare optie. Voor stroomopwaarts migrerende paling is een aanpassing aan Schipdonk echter betekenisloos als het niet wordt voorafgegaan door aanpassingen ter hoogte van Balgerhoeke.

Het Afleidingskanaal van de Leie heeft een hoge prioriteit om stroomopwaartse vismigratie te bevorderen, maar momenteel verhinderen de sluisstuwcomplexen alle opwaartse vismigratie. Vooral voor paling, en in tweede instantie eventueel voor potamodrome vissoorten, is er nood aan technische aanpassingen zoals het verwijderen van de barrières of installatie van vispassages. We adviseren een bijkomende studie in samenwerking met het Waterbouwkundig Labo om na te gaan wat de mogelijkheden zijn binnen het huidige beheer en binnen een aantal scenario’s van aangepast beheer waarbij het debietverloop centraal staat.

Referenties

Coenen J., Antheunisse M., Beekman J. & Beers M. (2013). Handreiking vispassages in Noord-Brabant | Hydrotheek. https://library.wur.nl/WebQuery/hydrotheek/2017323.
Vandamme L., Buysse D., De Maerteleire N., Plaetinck S., Rosseel D., Pieters S., Coeck J. & Verhelst P. (2025). Ontwerpcriteria voor de bouw van een palinggoot in functie van de stroomopwaartse migratie van jonge paling langs vismigratieknelpunten.
Vandamme L., Verhelst P., Labrière A., Buysse D., Bruneel S., Broos S., Pauwels I., Auwerx J., Plaetinck S., Rosseel D., De Maerteleire N., Pieters S. & Coeck J. (2024). Wetenschappelijke onderbouwing en ondersteuning van het visserijbeleid en het visstandbeheer: Onderzoeksprogramma visserij 2023. https://doi.org/10.21436/inbor.17042525.
Winter H.V. & Fredrich F. (2003). Migratory behaviour of ide: a comparison between the lowland rivers Elbe, Germany, and Vecht, The Netherlands. Journal of Fish Biology 63 (4): 871–880. https://doi.org/10.1046/j.1095-8649.2003.00193.x.

 

Creative Commons-Licentie Bruneel, S., et. al. (2025). 10.21436/inbor.132763058